Mijn moeder zou afgelopen donderdag, 9 mei, 87 zijn
geworden. Gelukkig heeft ze dit niet gehaald. Ze is 5 jaar geleden overleden
nadat ze een kleine 5 jaar als gevolg van een dementeringsproces, steeds dieper
in zichzelf was teruggetrokken. Ik schreef hierover in een blog (“Loesje, het meisje van de
drummer van de band”). Nog steeds is de neiging sterk om het over dit deel
van haar leven te hebben, die laatste 5 jaar. Maar, hoe dramatisch deze jaren ook
waren, het doen geen recht aan de vrouw die ze ook is geweest. Ik ga dus terug
naar mijn moeder; naar wie ze voor mij geweest is en, in zekere zin, nog steeds
is.
Ze was niet zo’n verhalenverteller. Ik ken dus alleen wat
flarden uit haar jeugd. Ze is geboren in 1937 en, alhoewel ze de oorlog toch
min of meer bewust moet hebben meegemaakt, had ze het hier weinig over. De
verhalen gingen vooral over de hongerwinter en dat ze in die tijd van alles
probeerden om te eten. Ook vertelde ze wel dat in de omgeving waar ze woonden,
Amsterdam, op een gegeven ogenblik alles wat brandbaar was, verdween, tot de
bielzen in de trambaan aan toe. Maar hoe het was in hun gezin: gedurende de
oorlog werden er nog twee jongetjes geboren, Ed en Ruud en, vlak na de oorlog
kwam André, daar sprak ze niet over. Ik meen dat haar opa, de vader van mijn
oma, een visser van Terschelling die in 1920 met zijn gezin naar het vasteland
was verhuist, een tijdlang bij hen heeft ingewoond en dat deze man ook
dementeerde. Zo zou hij meerdere keren aan het boek “Sil de strandjutter” zijn
begonnen en na de derde of vierde keer zei hij zoiets als “ik geloof dat ik dit
boek al een keer heb gelezen…” Maar als dit zo is dat hij bij hen inwoonde, dan
moet ook haar oma hebben ingewoond want beiden zijn pas na de oorlog overleden.
Over haar oma heb ik mijn moeder echter nooit gehoord.
Mijn moeder komt uit een apostolisch gezin. Hierover
vertelde zij dat het gezin apostolisch is geworden omdat in het portiek van de
flat waar ze woonden, een ander apostolisch gezin woonde. Met hen raakten haar
ouders aan de praat en zo zou het zijn begonnen. Dat verhaal leek heel
aannemelijk, totdat ik ontdekte dat het gezin van mijn oma, de familie Ewouds
(die visser van Terschelling) al in 1928 tijdens een volkstelling in Amsterdam,
als apostolisch stond geregistreerd. Nota bene, Lute Meester, de vader van mijn
moeder, stond toen ook al als apostolisch te boek.
Ik kon het niet meer navragen, mijn moeder was toen al te
ver heen in haar dementeringsproces en haar broers hadden geen idee.
De gebeurtenis die haar leven diepgaand zou beïnvloeden,
vond plaats in 1958 toen haar vader door een auto-ongeluk om het leven kwam.
Haar vader die, in ieder geval in mijn herinnering, hemelhoog
op een voetstuk werd geplaatst. Zijn foto stond altijd op haar nachtkastje. Ook
over hem hoorde ik weinig verhalen. Maar deze kwam steeds weer terug:
In 1952 werd het Apostolisch Genootschap opgericht en
hiermee was een scheuring binnen de apostolische kerk een feit. In essentie was
de oorzaak een conflict met de moederkerk over de opvolging van de apostel die
verantwoordelijk was voor Nederland (de moederkerk heeft voor vele gebiedsdelen
over de wereld steeds een apostel aangesteld als geestelijk leider). De
overleden apostel had namelijk, zonder toestemming van het apostelcollege van
de moederkerk, een eigen opvolger aangewezen. Deze opvolger, L. Slok, heeft
uiteindelijk het Apostolisch Genootschap opgericht en zich afgescheiden van de
moederkerk. Een kerkscheuring is een zeer dramatische gebeurtenis. Ze loopt
dwars door lokale gemeentes, vriendschappen, families en zelfs gezinnen heen.
Dat levert voor vele, vele jaren pijn en ongemak op. De gemeente waar de ouders
van mijn moeder kerkten, koos, in navolging van haar voorganger, in haar geheel
voor de moederkerk. De vader van mijn moeder stapte echter op zijn brommer en
reed, door de regen (zo gaat het verhaal) naar Schiedam waar Slok woonde. Mijn
opa wilde namelijk eerst weten wie deze Slok was, alvorens een keuze te maken.
Hij koos, na deze ontmoeting, voor Slok. Het gezin werd hiermee verstoten uit
de Amsterdamse gemeente.
Mijn opa werd diaken en de naam Meester werd een begrip in
apostolische kring. Hij zou ongetwijfeld nog verder op de ladder zijn gestegen,
als zijn plotselinge dood dit niet had belemmerd. Mijn oma, de moeder van mijn moeder
ging hierna volledig onderuit. Ze zorgde niet meer voor de kinderen en, op
aanraden van de huisarts, begon ze sigaretten te roken. En dat deed ze stevig.
Veel meer ondersteuning was er niet, dus mijn moeder zorgde voor het gezin totdat ze, door haar huwelijk met mijn vader, hiervan werd bevrijd. Ik weet niet
of het hier begon, maar, zover ik weet, is de relatie met haar moeder nooit
goed gekomen. Geplaagd door schuldgevoel, ik vul nu even in, bleef ze tot het
eind er alles aan doen om haar moeder tevreden te krijgen, maar dat bleek
steeds weer tevergeefs. Haar moeder, een Terschellingse, kon vals en hard zijn
en zij zei hier zelf over: “Terschellingers hebben geen hart…”
Het ultieme moment van zorg voor haar moeder was, toen mijn
moeder haar moeder uit Amsterdam naar Gouda haalde. Vanaf dat moment maakte
mijn oma deel uit van de Goudse, apostolische gemeente en was mijn moeder
vrijwel dagelijks bij haar om, ik weet niet wat allemaal, voor haar te doen.
Bizar genoeg kantelde de hele situatie vanaf het moment dat mijn oma begon te
dementeren. De stuurse en bittere vrouw veranderde geleidelijk in een lief en
dankbaar mens die, je gelooft het niet, gek was op knuffelen. Het was een weldaad
voor mijn moeder die opeens gewaardeerd werd en bovendien door haar moeder werd
geknuffeld. Deze jaren, mijn oma is uiteindelijk 97 jaar oud geworden, zijn
voor mijn moeder zeer helend geweest.
Maar nu naar wie mijn moeder voor mij was. U heeft al een
beeld gekregen uit de beschrijving hierboven: ze was zorgzaam en had en heel
groot verantwoordelijkheidsgevoel. Ook ging ze vrij consequent over haar
grenzen heen om anderen tevreden te stellen. Voor mij is echter het
belangrijkste, omdat ik denk dat dit ook mij diepgaand heeft beïnvloed, de
paradox die ik nu herken in mijn opvoeding.
Als ik aan mijn jeugd denk, ik ben opgegroeid in Castricum,
dan denk ik aan vrijheid. Castricum was in die tijd, de jaren zestig, nog echt
een dorp met een paar uitbreidingswijken, waar wij woonden. Het was allemaal
erg overzichtelijk. Het dorp lag tegen de bossen, de duinen, het strand en de
zee aan en werd verder omringd door boerenland. In die tijd waren er grote aardbeienvelden,
maar die zijn volgens mij allemaal verdwenen. Hoe dan ook, dit hele gebied was
ook mijn speelterrein. Als kind ging ik met vriendjes de bossen en duinen in of
we liepen naar het strand om hier een fikkie te stoken. We kerkten in Beverwijk
(later nog een paar jaar in Heemskerk toen hier een nieuw kerkgebouw werd
neergezet) en ik had in Heemskerk een (apostolische) vriend wonen, Mijndert. Ik
ging gewoon op de fiets naar hem toe of, in de zomer, naar het openluchtzwembad
in Heemskerk waar ik Mijndert en nog twee vriendinnen trof. Hier speelden we
dan de hele dag. Ik kan niet ouder zijn geweest dan 11 jaar want toen verhuisde
ik naar Gouda.
Alles mocht en er was eigenlijk maar één dwingende regel: om
18.00 uur moest ik thuis zijn want dan stond het eten op tafel. Er zwaaide wat
als ik deze regel negeerde. Verder kan ik me niet herinneren dat ik ergens echt
straf voor kreeg.
Vrijheid dus.
Er was ook een andere kant aan mijn moeder. Als het op het
apostolisch genootschap aankwam, dan was zij de maatlat thuis. Ze was streng in
de leer en dat betekende dat een groot deel van ons sociaal leven zich in de
apostolische gemeente afspeelde. Mijn ouders waren in die tijd vrijwel iedere
avond in de kerk: zangkoorrepetitie, knutselen, weekdienst op woensdag,
mannenkoor, jeugdverzorging en natuurlijk op zondag twee keer naar de kerk.
Hier werd niet aan getornd. Ook in andere zaken was ze streng: ze hechtte heel
erg aan de etiquette en, alhoewel ze geboren en getogen Amsterdamse was, was
dit (in tegenstelling tot mijn vader) niet aan haar spraak te horen en ook wij
moesten netjes spreken.
Wat mij, mijn broer en zusje heeft gered van een al te zwaar
apostolisch dogmatisch leven, is de invloed van onze vader. Hij kent een totaal andere
geschiedenis ten aanzien van het apostolisch genootschap en, je zou kunnen
zeggen, hij was op onderdelen bijna anarchistisch en zeker tegendraads van
aard. Dit gaf, zo denk ik nu, voldoende tegenwicht in onze opvoeding zodat we
ons toch redelijk als “onafhankelijke denkers” hebben kunnen ontwikkelen.
Nu hoor ik u denken, maar dan is die vrijheid ook gebaseerd
op de levensinstelling van je vader, maar dat is dus niet waar (denk ik). Ik
heb hiervoor twee argumenten: 1) mijn vader is veel afwezig geweest
doordat hij als ingenieur in het buitenland aan het werk moest: hij kon weken
en soms zelfs maandenlang van huis zijn. De opvoeding is dus voor een
belangrijk deel het werk van mijn moeder geweest en 2) mijn vader was juist
naar zijn kinderen zéér bezorgd en had ons het liefst zoveel mogelijk op
zichtafstand. Mijn moeder belemmerde hem hierin en bleef ons de ruimte geven.
Mijn moeder was een uitgesproken gevoelsmens. Mijn vader,
broer, zus en ik, we zijn allen nogal talig en vrij rationeel ingesteld. Mijn moeder
haakte af tijdens de, regelmatig felle discussies aan tafel. Ze had echt wel haar opvattingen en
die waren niet makkelijk om te buigen (integendeel), maar ze had niet zo de
behoefte om deze te verdedigen. Ze kon wel lang broeden op onvrede en dan kon
ze opeens losgaan. Dat ging dan gepaard met tranen, maar het was klip en klaar
dat er voor haar een grens was bereikt. Zo kan ik me heel goed herinneren dat
ze in toenemende mate ontevreden was over de relatie met haar broers. Allen
zéér actief in het apostolisch genootschap, priester, voorganger, kleinkoor
(een koor gevormd door uitstekende stemmen uit het hele land) en betrokken bij
allerlei projecten en of werkgroepen. Maar mijn moeder zag ze alleen nog
tijdens landelijke bijeenkomsten. Dat resulteerde op enig moment in een lange,
emotionele brief en verschillende gesprekken. Het effect was dat er vanaf dat
moment jaarlijks een familiedag werd georganiseerd. Dagen waar mijn moeder
enorm naar uitkeek, want ze was gek op mensen en zeker als ze familie waren.
Alhoewel ik, aanvankelijk veel weerstand voelde tegen deze
ontwikkeling (ik was een puber die toen niets had met al die familieleden), ben
ik inmiddels zelf ook een uitgesproken familiemens.
Tenslotte, ik realiseer me dat ik nooit volledig kan zijn,
was iedereen altijd welkom. Dat betekende bij ons thuis dat we soms een
tijdlang functioneerden als opvang, bijvoorbeeld omdat een gescheiden zuster
uit de gemeente, overdag moest werken en geen opvang had voor haar zoon. Of dat
een jonge zuster die in Gouda kwam in verband met een studie, opeens vele
weekenden bij ons thuis doorbracht. Met kerst konden we er altijd op rekenen
dat degenen in de kerk die alleen zouden zijn, bij ons aan tafel welkom waren.
En zo kan ik vele voorbeelden noemen. Ronduit rampzalig was het met mijn moeder
bijwonen van grote (altijd apostolische) bijeenkomsten. Ze blééf bekenden en
familie zien en het duurde, na afloop, altijd minstens een uur voordat ze naar
buiten kwam. Ze hield van mensen en de lat lag bij haar niet erg hoog: ook hier
vond ze heel veel prima.
Ik ben een ander persoon dan mijn moeder en toch herken ik
veel in haar gedrag dat mij heeft beïnvloedt of hoe ik mezelf ben gaan
gedragen.
De belangrijkste is, als gezegd, de paradox tussen ruimte en
regels. Ik heb het allebei in me. Ik zoek altijd een positie waarin ik de
ruimte ervaar om mijn eigen gang te kunnen gaan. Tegelijkertijd, als ik in een
team of een groep tot afspraken ben gekomen over hoe we verder gaan, dan ben ik
hierin strak in de leer. Ja, ook ik hou van mensen, maar ben ook gereserveerder
in de benadering. Ik herken wel weer het gemak waarmee ik om kan gaan met mensen, ook
bij mij ligt de lat niet erg hoog. Mensen met wie ik werk, hebben het altijd
over de ruimte die ik hen geef.
Het zijn maar een paar facetten die ik benoem vanuit mijn
relatie met mijn moeder. Ik ben trots op wie zij was en ook op wie ik, mede
door haar, ben geworden. Ik denk niet dagelijks aan haar, maar ze zit diep in
mijn wezen. Ze is onontkoombaar op de achtergrond aanwezig.
En, o ja, laat ik dat vooral niet vergeten. Je kon
ontzettend goed met haar lachen.