Posts tonen met het label de Liefde. Alle posts tonen
Posts tonen met het label de Liefde. Alle posts tonen

zaterdag 20 april 2024

Wat is de afspraak?

 


In één van de meer recente weekbrieven* schrijft Rob Groen over zingeving. Hij refereert aan het bekende verschijnsel dat het een typisch menselijk gegeven is om overal "zin en duiding" aan te geven. We zoeken steeds naar patronen en logische verbanden.En daarin kunnen we ons ook lelijk vergissen. Zo heb ik, door schade en ouder worden moeten leren dat ik, als ik vermoeid raak, neig naar meer achterdocht. En voor je het weet is mijn wereld gevuld met samenzweringen.

Die draai ik dus tegenwoordig om: als ik constateer dat ik wantrouwig om me heen begin te kijken, ga ik maar een avond vroeg naar bed. En zeker hierna heeft de morgenstond weer goud in de mond.

Enfin.

Ik wijd uit.

Later in de weekbrief gaat Groen in op het existentialisme. Camus en Sartre gingen er in hun denken van uit dat er niet zoiets bestaat als een aan het leven inherente zin. Ingebakken dus. Maar dat het leven zinloos is en alleen betekenis kan krijgen doordat wij die eraan geven. 

Hij noemt dat goed nieuws. Bevrijdend zelfs.Al eerder in het schrijven noemt hij zingeving een subjectief gevoel.

Hier wil ik op reageren.

Het lijkt mij namelijk het type bevrijding waarbij je volledig loskomt van welke binding dan ook. Een wereld waarin ieder individu zijn of haar eigen werkelijkheid kan formuleren en er op geen enkele wijze gekomen kan worden tot onderlinge samenhang: "Dat is jouw werkelijkheid, dit is de mijne ..." Waarbij de mensen die luidop hebben verkondigt dat COVID en de vaccinatieprogramma's niets anders zijn dan een wereldwijde samenzwering om de mensheid onderworpen te krijgen. Waarbij duistere geesten in Bodegraven kindergraven kunnen verstoren omdat ze ervan overtuigd zijn dat de kinderen het slachtoffer zijn van een pedofiel netwerk en zij, ondanks vele waarschuwingen, maar blijven volharden in hun nachtelijke samenkomsten op dit kerkhof. Waarbij een Amerikaanse presidentskandidaat iedere objectieve verslaglegging waarin kan worden aangetoond dat de man keihard liegt, doodleuk benoemt als "fake news" en talloze volgelingen hem hierin nog geloven ook. En zo kan ik nog wel even doorgaan.

Er is een groot verhaal. Simon Vinkenoog schreef hier meesterlijk over (en dit wordt in een eerdere weekbrief ** door Andrea van Zweden van Peppen aangehaald). Een verhaal dat, door allerlei culturele verschillen over de hele wereld in varianten wordt aangehaald. Een verhaal waarin samenhang in de schepping wordt aangehaald. Een verhaal waarin de gouden regel steeds opnieuw als basis van het menselijk samengaan wordt aangereikt: "behandel anderen zoals jij ook door hen behandeld zou willen worden."

Een verhaal dat zo veelomvattend is dat wij alleen fragmenten leren kennen.

En ja, daar komt de relatie met Sartre (en Kierkegaard) om de hoek kijken: het krijgt pas betekenis als je hier zelf handen en voeten aan geeft. 

"Dat liefde is. Dat de natuur er is.

Dat het leven geven en nemen is.

Zin en onzin; chaos en betekenis." ***


* weekbrief 13, 2 april 2024, Apostolisch Genootschap

** weekbrief 8, 26 februari 2024, Apostolisch Genootschap

*** uit: Het grote verhaal, Simon Vinkenoog


maandag 10 mei 2021

Uw zielsaanbieding ...

 


De rondgang.

Op dit ogenblik wordt in de lokale gemeentes gesproken over het ritueel van “de rondgang”. Zoals ik al in een eerdere blog vermeldde, voor de lezers zonder apostolische achtergrond, is “de rondgang” feitelijk de apostolische benaming van “het avondmaal” zoals deze in veel kerken wordt gevierd. Het ritueel tijdens een apostolische eredienst zal voor vele kerkgangers herkenbaar zijn: na gebed komen de gemeenteleden naar voren en krijgen een ouwel, gedoopt in wat wijn, aangeboden. Apostolischen nemen de ouwel op de rug van hun hand in ontvangst. Tot voor kort werd hierbij de tekst “Uw zielsaanbieding is aanvaard en wordt in dit teken (of: hiermee) bevestigd…”. Sinds kort is de tekst gewijzigd in “Uw voornemen om een liefdevol mens te zijn, wordt hiermee bevestigd.” 

Naar aanleiding van dit gesprek, schreef ik de volgende overdenking.

Reeuwijk, 8 mei 2021

De rondgang is voor mij de kern van onze apostolische viering op zondag. Feitelijk is dit het moment waarin we letterlijk in de benen gaan en in beweging komen. In dat moment verbind ik mij met een traditie die al eeuwen terug gaat en die zijn oorsprong heeft in het laatste avondmaal dat Jezus met zijn vrienden nuttigde. Alhoewel in de bijbel vooral het komende verraad centraal staat (wat natuurlijk een dramatisch gegeven is: één van zijn nabije vrienden zou Jezus verraden), is voor mij de essentie toch vooral de zorg van Jezus hoe het verder zou gaan. Nog eenmaal laat hij zijn vrienden zien waar het voor hem over gaat (“De belangrijkste van jullie moet de minste worden en de leider de dienaar. 27Want wie is belangrijker, degene die aanligt om te eten of degene die bedient? Is het niet degene die aanligt? Maar ik ben in jullie midden als iemand die dient.” (Lucas 26-27)). Hij breekt het brood en geeft aan dat dit zijn lichaam is; vervolgens schenkt hij de wijn en geeft aan dat dit zijn bloed is. En nog steeds zijn brood en wijn de symbolen die ons helpen bij het ritueel van de rondgang. Natuurlijk geloof ik niet in de letterlijke vertaling (daar ben ik nu eenmaal te vrijzinnig voor), maar voor mij staan deze symbolen voor het volgende: de boodschap van Jezus kan alleen begrepen worden als zij belichaamd wordt in degene die de boodschap wil verder dragen. Het is geen theorie of een toverformule: je zal het in jezelf moeten opbrengen in degene die je dagelijks bent.

Welnu, nog steeds geven we antwoord op de zorg van Jezus over hoe het verder gaat: ik wil een liefdevol mens zijn en meewerken aan een menswaardige wereld.

Bijzonder in het ritueel vind ik ook dat het brood en de wijn wordt uitgereikt door een medebroeder of zuster. Voor mij is het heel waardevol geweest dat ik deze handeling vele jaren mocht verrichten. Steeds ben ik me ervan bewust geweest dat ik, bij het oogcontact, soms heel direct in de intieme ruimte van degene kwam die voor me stond. Ook was ik me er steeds van bewust dat ik op dat ogenblik niet als “Erik Zwart” werd aangekeken, maar als medemens. Ik gun het iedereen deze momenten mee te kunnen maken: ik zou het zeer toejuichen als deze handeling niet langer voorbehouden zou zijn aan enkelingen. Bij mijn geboorte is belooft door degenen die hierbij waren dat men er aan zou werken dat ik me kan ontwikkelen tot een priesterlijk mens. Zodra we zover zijn dat we begrijpen dat deze priesterlijke opdracht voor ieder geldt en ook zo wordt ervaren, zijn we echt een flinke stap verder. Het meehelpen met de rondgang heeft mij, emotioneel, verder geholpen in mijn ontwikkeling tot priesterlijk mens. Juist in relatie tot die broeders en zusters die me zo onbevangen en soms in verbijsterende openheid een blik in hun diepste zijn durfden te geven.

De oude tekst (“Uw zielsaanbieding is aanvaard en wordt in dit teken bevestigd”) is voor de meesten onbegrijpelijk. Het begrip “ziel” wordt in ons werk nauwelijks uitgewerkt en hierover bestaan dan ook vele opvattingen. Voor mij persoonlijk is de ziel dat wat mij verbindt met mijn omgeving. De reden dat ik in de natuur ontroerd kan raken; dat ik geraakt kan worden door een blik; dat ik stil kan worden door een aanraking, kortom, dat ik in verbinding sta met de schepping. Ik geloof echt dat alles om ons heen “bezield” is en dat hier het geheim van het “verbonden zijn” in schuilt. De ziel staat voor mij dus los van mijn “ego”. Sterker, die kan mij belemmeren verbinding te maken. “Ik ben in jullie midden als iemand die dient…”, dat is de sleutel. Op die manier begrijp ik ook dat de ziel het deel is dat na mijn dood achterblijft en weer opgaat in het geheel. Ik moet dus zuinig zijn op de ziel, zeker vanuit de gedachte dat ik ook hier iets wezenlijks achterlaat.

Ik hecht niet aan de oude tekst en ook niet bijzonder aan de nieuwe. Eigenlijk doet deze tekst er niet zoveel toe (zolang er natuurlijk geen onzin wordt uitgekraamd). Ik heb zelf wel eens voorgesteld om elkaar datgene toe te roepen wat pelgrim-gangers, onderweg naar Santiago, elkaar toeroepen: “Ultreia!” Dat betekent zoveel als: “Hou vol!” “Je kan het!” Waardevolle ondersteuningen op de levensweg.

Maar goed, “uw zielsaanbieding” is in mijn denkkader dus een vreemde uitdrukking. Ik ga namelijk helemaal niet over “mijn” ziel, maar ik kan er wel voor zorgen dat ik me openstel of juist afsluit. In die zin zou de betekenis dus zijn dat ik beloof om me open te stellen. Dat is hard werken want wat ben ik vaak van mezelf vervult.

Ook de bevestiging is voor mij niet zo belangrijk, als deze maar uit je hart komt. Ik geef toe dat ik wat vreemd opkeek toen ik de eerste keer “dank je wel” hoorde zeggen (nota bene uit de mond van mijn vader…). Het geeft misschien iets aan van je gemoedstoestand: soms dank je en soms bevestig je (amen) en soms leg je je vast in een belofte. Alle drie waardevolle reacties, lijkt mij.

dinsdag 27 april 2021

What's in a name?



Een van de onderwerpen die tijdens de digitale paasbijeenkomst werd besproken, is de rol van de apostel en, hiermee samenhangend, de naam van onze kerk: 

Apostolisch Genootschap.

Alhoewel ik het woord liever niet meer zou willen horen, blijkt ze ook hier zo ongeveer het credo te zijn: 

eigentijds. 

Voor de leden werd onder andere een film gepubliceerd waarin eerst zuster Truus Bouman en vervolgens broeder Wouter Beuzel hun standpunt weergaven met betrekking tot de naam "Apostolisch Genootschap".

Met een gezichtsuitdrukking alsof hij iets bijzonder smerigs in zijn mond had gekregen, verklaarde Beuzel dat de naam "voor buitenstaanders" teveel een "kerkelijke associatie" oproept. 

Ik kan eigenlijk alleen nog maar in grote verbazing luisteren en kijken naar dergelijke verklaringen. Om de één of andere, voor mij volstrekt onduidelijke reden, lopen mannen en vrouwen als Beuzel in het dagelijks leven bij voortduring mensen tegen het lijf die vol afkeer van hen weglopen als ze worden geconfronteerd met de naam "Apostolisch Genootschap" omdat het associaties met de kerk oproept. 

Het is mij werkelijk nog nooit overkomen. 

En ik durf te zeggen dat ik in volstrekte openheid naar mijn omgeving vertel over mijn geloof : naar vrienden, collega's, mensen die ik tegenkom in mijn vrijwilligerswerk en ga zo maar door. Nooit, echt nog nooit is mij verklaart dat men grote aversie koestert omdat het zo op een kerk zou lijken. Natuurlijk, velen nemen mijn verhaal voor kennisgeving aan en interesseren zich er verder niet voor. Maar er zijn er ook die mij belangstellend vragen naar specifieke kenmerken of overtuigingen. 

Eerlijk gezegd ben ik bang dat we in ons genootschap elkáár vooral hebben wijs gemaakt dat onze omgeving zo weinig belangstelling heeft of zelfs een grote afkeer heeft van ons genootschap, door zoiets oppervlakkigs als een naam of een titel. 

Om zijn standpunt te illustreren, haalde Beuzel een potje pindakaas tevoorschijn en schroefde deze open: de inhoud bleek jam te zijn.

Hieruit moest ik blijkbaar concluderen dat we, in de visie van Beuzel, ook echt geen kerkgenootschap zijn en dat de naam dus domweg misleidend zou zijn.

Hij vergat uit te leggen waarom we dan geen kerkgenootschap waren en hier bleef hij voor mij dan ook onduidelijk, terwijl dit toch feitelijk de kern van zijn betoog had moeten zijn.

De belangrijkste lijn in zijn betoog was dat het apostolisch genootschap in 1951 door L. Slok is opgericht en door "continue ontwikkeling" is geworden tot wat het nu is "een plaats voor religieus-humanistische bezinning".

En hier gaat het eigenlijk al mis.

Jawel, het apostolisch genootschap is in 1951 opgericht, maar het kwam niet zomaar uit de blauwe lucht vallen. Ze kwam voort uit een geschiedenis die al in de 19e eeuw in Engeland is begonnen met de oprichting van de Catholic Apostolic Church. En ook die kwam niet zomaar uit de lucht vallen, maar dan gaan we terug naar die Eersteling die we ook wel Jezus noemen: een mens die God liefdevol "vader" noemde en de mensen om hem heen leerde dat men "God moest liefhebben met heel het hart en heel de ziel" maar het minstens zo belangrijk was om "uw naaste lief te hebben als uzelf".

En het waren apostelen die deze boodschap met zich meedroegen en het in hun eigen leven aan anderen wilden bewijzen. Ze brachten met hun zijn deze mooie boodschap verder de wereld in.

En die "continue ontwikkeling" valt, eerlijk gezegd, ook wel mee. Er is niet zo heel erg veel in ons gedachtengoed dat we als uniek en expliciet "ApGen" kunnen aanwijzen. Veel veranderingen zijn verklaarbaar omdat de wereld nu eenmaal verandert en daarmee ook wijzelf. 

Dat is overigens prima.

Veel leden ervaren de laatste decennia zelfs als een verarming als het gaat om ontwikkeling. Ikzelf aarzel hier wat over omdat de uitwerking van de "humanistische lijn" in ons denken wel verdieping heeft gekregen. Dat de, laat ik zeggen, spirituele lijn wat minder aandacht heeft gekregen, beschouw ik persoonlijk als een effect van de voortdurende golfbeweging die de tijd nu eenmaal met zich meebrengt. Tegelijkertijd ervaar ik om mij heen dat ook die lijn niet weg is, maar stilletjes voortleeft in velen. Ze zal zeker wel weer een keer aandacht gaan krijgen.

Wat ik jammer vindt is dat, ook in dit filmpje, een (weliswaar zeer gewaardeerde, maar) oudere zuster naast een jongere broeder wordt gezet. Hiermee ontstaat toch het beeld alsof zuster Bouman de mening van een oudere generatie laat horen en broeder Beuzel de jongeren. Alsof we hier te maken hebben met een tegenstelling. 

Ik vraag me dan ook oprecht af hoe dit gesprek verder gevoerd gaat worden.

Tenslotte.

Er zijn al veel veranderingen doorgevoerd en steeds vroeg ik mij af, zeker als ik moeite had met de verandering, of ze voor mij essentieel was in mijn apostolisch-zijn. En dat was ze veelal niet. Dat er veel verdwenen is dat voor mij waarde heeft, is evident. Dat ik hierdoor blauwe plekken heb opgelopen, ook, maar het heeft niet geleid tot verwijdering. Het is nu eenmaal een werk dat ik liefheb. Het is het werk van mijn ouders, mijn grootouders en zelfs mijn overgrootouders. Ik sta dus in een traditie die mij lief is. 

Mijn overgrootouders hebben nooit van het apostolisch genootschap gehoord, maar ze waren wel apostolisch (in de eenheid der apostelen voor Nederland en koloniën)... dus ja, de naam zou kunnen veranderen.

Ik hoop en bid dat degenen die hierover nadenken dan vooral denken en handelen in de geest van wat zuster Bouman ons heeft meegegeven. 

Dan blijft ook de naam geworteld in die lange lijn van waaruit we zijn voort gekomen. Belangrijker is echter dat potje pindakaas: mijn geloof is niet een produkt met een dekseltje erop en een marketingbedenksel. Ze komt voort uit wie ik ben en van waaruit ik ben.

En, broeder Beuzel, over die smaak valt te twisten.

dinsdag 13 oktober 2020

Zoekende...(Apostelkind deel 3)


Stapelstenen zijn voor wandelaars een belangrijke routemarkering.

Afgelopen week publiceerde het bestuur van het ApGen een persbericht waarin door haar uitgebreid excuses werd aangeboden aan (ex) leden die zich door hun apostolische opvoeding of lidmaatschap beschadigd voelen. Beschadigingen die zo intens kunnen zijn dat ze zelfs decennia later door meerderen als bijzonder pijnlijk worden ervaren. 

En dit alles als gevolg van de publicatie van het boek "Apostelkind" en de vele gesprekken die hierna door de apostel en anderen met deze (ex) leden zijn gevoerd.

Ik heb de gesprekken niet bijgewoond, maar begrijp dat het voor alle betrokkenen zeer ingrijpende momenten zijn geweest. Meer kan ik hierover niet zeggen, behalve dan dat ik al lang geleden heb geleerd dat je geen andere keuze hebt dan het altijd serieus nemen van de gevoelens van een ander. Ook als je zelf de gevoeligheid niet herkent. Misschien juist wel als je deze niet herkent: dan vooral is uiterste voorzichtigheid geboden. Zonder de verhalen te kennen, kan ik dus niets anders dan erkennen dat die gevoelens van pijn, miskenning en verdriet er zijn.

Dat het bestuur er dan ook voor kiest om op deze wijze, ook publiekelijk, de gevoelens van hun gesprekspartners te erkennen, begrijp ik en het siert hen. Tegelijkertijd moet ik oppassen want ik herken de beschreven gevoelens niet en kijk op een volstrekt andere manier terug op mijn geschiedenis en mijn apostolisch-zijn. 

Het verwart me. Het doet ook pijn.

Juist omdat het een perspectief in mijn verleden brengt die voor mij niet zichtbaar was. Het lukt me niet om dit perspectief dan maar te negeren want het is er. Zo ongeveer als wanneer je per ongeluk op je duim slaat: je hele lijf lijkt wel duim te zijn geworden. Het vraagt alle aandacht. Het perspectief klopt dus nog niet en moet zijn juiste proportie nog vinden.

Dat duurt even.

Ik moet er op kauwen, zoals ik al een tijdje op het boek en haar inhoud loop te kauwen. 

Ik moet denken aan een beeld die door een oude broeder ooit voor mij werd geschetst. Een groepje, rillende mensen in de nacht, die omzichtig met hun verkleumde handen een klein vlammetje brandend proberen te houden...

Dat beeld is voor mij een gebed. Een gebed voor behoud van al dat wat zo opwekkend en hoopgevend is in mijn geloof. Ik koester dit en draag het met mij mee.

Als de kou komt 
van over de bergen,  
hard en scherp,  
wie zal ik zijn?
Als de nacht komt,  
een duistere deken,  
alles dooft,  
wie zal ik zijn? 
Een geest in de wind, 
een stem in de stilte,  
een stamelend kind,  
een vlam in de kilte? 
En jij, m’n kind,  
je armen trillend  
naar mij strekkend  
in de nacht? 
Als de kou komt  
van over de bergen,  
hard en scherp,  
zal ik er zijn

(lied 40, zangkoor)


 

  

donderdag 4 juni 2020

Bezield leven.



Afgelopen week was het Pinksteren. Een feest waar we in het ApGen over het algemeen niet zoveel raad mee weten. 

En dat is wonderlijk.

Immers, de apostolische beweging had bij haar ontstaan alles met de Pinkstergedachte te maken. Het was één van de belangrijkste feestdagen in het jaar. Het was het feest van de bezieling. Het was het feest van de uitstorting van de Heilige Geest. Het was de geboorte van de eerste christelijke gemeente...

En dat was precies waar het die biddende en confererende mannen en vrouwen in Albury om ging: terugkeren naar die oorspronkelijke bezieling. Niet vanuit de toen geldende dogma's van de heersende kerken, doch door te zoeken naar de pure inspiratie uit het werk en leven van die eersteling. Een belangrijke stap was hierin de poging van hen om ook de oorspronkelijke structuur van die allereerste christelijke gemeente nieuw leven in te blazen.

Ze stonden niet alleen. Overal ontstonden nieuwe stromingen in en buiten de traditionele kerken: de reveilbeweging, de pinkstergemeenten, het evangelische christendom, de oecumenische beweging. Er werd duidelijk gezocht naar nieuwe richtingen en naar een nieuwe bezieling.

En toen waren er in Engeland dus weer apostelen, opzieners, oudsten, herders, priesters en ... profeten.

Binnen de apostolische kerk waren profeten belangrijk. Dit waren mannen en vrouwen die, meestal tijdens een viering, werden bezield door de Heilige Geest en begonnen te profeteren. Niet zelden spraken zij "in tongen". Hiermee wordt bedoeld dat de spreker in een onbekende taal spreekt. Dit werd beschouwd als een bewijs dat de Heilige Geest zelf aan het woord was. Er werd dan ook veel waarde aan deze uitingen gegeven. Zo kon iemand door een profeterende opeens worden aangewezen als apostel en op pad worden gestuurd om een deel van de wereld te voorzien van de goede boodschap.

Dat dit ook veelvuldig de nodige problemen met zich meebracht, is niet moeilijk te bedenken. Profetieën moesten dan ook altijd worden beoordeeld want, niets menselijks is ons vreemd, ook de profeten niet. Dus een rivaal was zo weggepromoveerd naar Verwegistan of een vriendje kreeg een mooie aanwijzing. 

Juist die exclusieve verbinding met het Hoogste, bleek een te grote belasting voor onze menselijke schouders. Er zijn dan ook, voor zover ik weet, nergens in de apostolische kerken nog profeten te vinden.

Hoe zit dan dan met die "heilige geest" en haar bezieling?

Het is niet voor niets dat in het verhaal van Pinksteren 3000 gelovigen worden opgevoerd waarvan velen elkaar niet konden verstaan omdat ze elkaars taal niet spraken. Het gaat dus om mensen van allerlei pluimage. Met allerlei verschillende achtergronden. Met allen een heel eigen geschiedenis. Die verschillen mochten er ook gewoon zijn.

Het wonder was: opeens verstonden ze elkaar.

Ik geloof er helemaal niks van dat dit letterlijk wordt bedoeld. Maar ik herken wel degelijk de gebeurtenis: je kan zomaar contact met iemand hebben, woordeloos. Een blik kan dan genoeg zijn. Of een samenzijn met mensen die allemaal voor hetzelfde komen: een demonstratie, een sportgebeurtenis, een opera of de muziek van een band, een festival.... Het kan zomaar een intens gevoel van verbondenheid geven.

En pas op: ik heb het dan niet over een roze wolk. Verbondenheid kan ook voortkomen uit een diep gevoeld onrecht. Uit de overtuiging dat je op moet staan. Of dat je juist ergens voor moet gaan staan. Omdat het kwetsbaar is. Omdat het verpletterd dreigt te worden.

Zoiets.

En ja, dat noem ik dan bezieling. Geen idee hoe dat ontstaat en het is soms ook zomaar weer verdwenen. Maar het is er, soms. Het kan.

Bezield leven.

Pinksteren.

Heil'ge geest wil in dit uur
ons bezielen met uw vuur
dat het volk in u gedoopt
moedig zij, op God steeds hoopt,
Heil'ge Geest, levenskracht
met u zij Gods wil volbracht.

donderdag 9 april 2020

Apostelkind

"Tussen 1946 en 2001 groeiden duizenden Nederlandse kinderen op in een verborgen, parallelle wereld. Ze vormden een gesloten gemeenschap met zo’n 30.000 ooms en tantes, broeders en zusters, en één Vader die volledige overgave eiste: de Apostel. De groep had dagelijkse bijeenkomsten, een eigen taalgebruik, een intensief jeugdprogramma, een bijzondere levenstaak, aparte regels en rituelen. Overdag functioneerden de kinderen in het zichtbare leven in Nederland. ’s Avonds en tijdens de weekenden leefden ze in een voor buitenstaanders onzichtbaar universum."

Zo kondigt de uitgever de inhoud van het boek van Renske Doorenspleet aan. En natuurlijk begin ik eerst te puzzelen op haar naam. Dat is wat apostolischen doen. Zoeken naar lijntjes. De naam Doorenspleet is mij bekend: de zus van mijn vader was getrouwd met een Doorenspleet, oom Lex. Bovendien was in de gemeente waar mijn opa en oma kerkten een voorganger die ook Doorenspleet heette, oom Otto, een oom weer van oom Lex. Maar verder kom ik niet. Renske is mij onbekend.

Het verhaal van haar komt mij daarentegen in vele opzichten bekend voor. De verhalen, de teksten, de ervaringen. Ja, ook ik was een Apostelkind. Ik moet hier echter direct bij opmerken dat die hele term "Apostelkind" mij dan weer onbekend is. Ik ben tenminste nooit zo genoemd, zover ik mij kan herinneren. Ik herinner me alleen een kinderlied waar de term in wordt gebruikt, maar bij mij is dit een regel uit een kinderlied gebleven en niet meer dan dat. De apostel heb ik ook nooit ervaren of benoemd als "vader"  en het kussen van zijn foto, één van de scenes in het boek, is voor mij ondenkbaar. Blijkbaar had de apostel, alhoewel erg belangrijk in ons leven, toch een andere plek in ons gezin.

Misschien waren wij ook niet zo'n doorsnee apostolisch gezin.

Ik worstel dan ook met enerzijds een voortdurende herkenning en tegelijkertijd, naarmate het boek vordert, een toenemend gevoel van vervreemding. Soms laait er zelfs, tot mijn eigen verbazing, woede op: mijn geschiedenis, al die mensen die mij lief zijn, mijn herinneringen, mijn verhalen, ze zijn opeens verdacht en er lijkt een stinkend laagje overheen te zijn gegoten.

Ik krijg de neiging om hen, mijn ouders, grootouders en al die broeders en zusters die mij zo dierbaar zijn, te verdedigen en realiseer me dat dit niet veel zin heeft. Het is háár verhaal en niet het mijne. Ik zal haar geschiedenis moeten respecteren anders wordt het nog een naargeestige vertoning, modder gooien over en weer.

Misschien toch dit. 

Opvallend aan het boek van Doorenspleet is dat het volledig draait om de apostel en wel specifieker L. Slok en, later zijn zoon, J.L. Slok. Hiermee volgt ze een bekende en, wat mij betreft, beperkende, apostolische traditie. Apostolische geschiedenisboeken, ook de laatste van Brand, kenmerken zich doordat het niet de geschiedenis is van het apostolische werk, maar van individuele apostelen. Een kwetsbare benadering, dat Doorenspleet ook wel laat zien in de vaak schrijnende voorbeelden uit haar persoonlijke leven.

Als je mij vraagt naar mijn apostolische geschiedenis, of, zoals dat tegenwoordig wordt genoemd, mijn geloofsverhaal, dan gaat dat niet over Slok, maar over mijn opa en oma Zwart. Twee eenvoudige mensen die geen van beiden de lagere school hadden afgemaakt. Over het onwaarschijnlijke verhaal van mijn opa en hoe hij, na een getraumatiseerde jeugd als zwerfjongere, rust vindt in zijn geloof. Een eenvoudig geloof waarin hij de liefde als grondtoon in zijn leven wilde laten zijn. Hoe hij en mijn oma hun vastlopende huwelijk weer nieuw leven in wisten te blazen. Hun verhalen gingen niet over de apostel, maar over hoe de broeders en zusters van de gemeenschap hen een veilige haven boden. Over vriendschappen met anderen.

En ze stonden voor iedereen klaar, apostolisch of niet-apostolisch: mijn oma ging op 80-jarige leeftijd met haar buurvrouw (een jonge vrouw van een jaar of dertig en analfabeet) alsnog de lagere school afmaken, zodat haar buurvrouw kon leren lezen.

Die voorbeelden, die deden het voor mij.

En apostel Slok, de apostel van mijn jeugd, stond voor mij, eerlijk gezegd, heel ver weg. Hij kwam eens in de zoveel jaar in de gemeente en dan was het vol en, ja, er waren veel emoties. Maar vervolgens was hij weer jaren uit beeld en verdween hij voor mij weer helemaal naar de achtergrond.

De apostolische traditie is veel groter dan alleen het verhaal van een individuele apostel. Het is het verhaal van vele, vaak eenvoudige gelovigen. Ook die verhalen zijn van belang en mis ik in het boek van Doorenspleet. Zoals iedere kerkelijke traditie vele lagen kent: theologisch, dogmatisch, maar ook het vlechtwerk van talloze ongekenden die in hun dagelijks leven handen en voeten geven aan al die taal. Die worstelen met de tegenstellingen en de tegenstrijdigheden en hier steeds unieke antwoorden op geven. 

Ik heb ze gezien en meegemaakt. Ik ben hier deel van. 

Dat is mijn geschiedenis.

donderdag 20 februari 2020

Over het bestaan van God en de onvolkomenheid van taal.

(een tekst die ik 2 jaar geleden tijdens een vakantie in Engeland schreef)



Het is vandaag zondag en omdat we op vakantie zijn, staan we met onze camper op een camping in het Peak district in Midden Engeland. De camping bevindt zich onder de “Black Hill”. Een heuvel die hoog boven de andere heuvels in de omgeving uitrijst. De naam “Black Hill” is een vreemde. Weliswaar zie je aan de top wat donkere randen, maar de heuvel zelf is groen. Dit komt, zo vertelde een veldwachter die we op onze wandeling omhoog tegenkwamen, omdat enkele jaren geleden de heuvel met man en macht door natuurbeheerders is bezaaid met allerlei soorten gras, mos, heide en zo voort. Dit was noodzakelijk omdat de kenmerkende zwarte aarde, die de heuvel haar naam gaf, door erosie letterlijk dreigde te verwaaien. De operatie heeft miljoenen gekost: onder andere doordat helikopters werden ingezet om het zaaigoed te verspreiden en met veel water te besproeien. Tot opluchting van de natuurbeheerders sloeg de nieuwe beplanting aan, zodat de erosie kon worden gestopt. De prijs die moest worden betaald was dat de “Black Hill” niet langer “black” was. De verwachting is overigens dat over enkele decennia de heuvel, doordat de beplanting af zal sterven, uiteindelijk weer haar naam eer zal aandoen. Hopelijk wordt het dan weer onderdeel van een natuurlijk proces waarbij de heuvel gedurende enkele maanden zwart is en vervolgens weer vergroend door opnieuw opkomende beplanting.

De veldwachter gebruikte deze hele aanloop om ons uiteindelijk te verzoeken om onze honden aangelijnd te houden. Het is midden in het broedseizoen en de honden laten de vele vogels die in de nabijheid van het pad een nest hebben gemaakt, opschrikken met als risico dat ze niet meer naar hun eigen nest kunnen of durven terugkeren. De streek herbergde vele vogels: kwartels, fazanten, buizerds, valken, maar ook verschillende uilen.

Ik gebruik de hele aanloop om jullie op dit ogenblik aan te kijken. Ik weet zeker dat er niemand is die dit verhaal heeft gelezen of aangehoord, die niet in zijn of haar hoofd beelden heeft gekregen bij de tekst. Ik weet ook zeker dat als ik in staat zou zijn om al de beelden die zich in jullie hoofden hebben gevormd, op een muur te projecteren, dit net zoveel verschillende beelden zou opleveren als dat er luisteraars/ lezers zullen zijn.

Dit zal niemand verbazen.

We vertalen tekst dus in beelden en we accepteren dat deze beelden in die zin onbetrouwbaar zijn, dat ze vrijwel nooit exact dezelfde beelden zullen opleveren als dat een verteller voor ogen heeft. En toch zijn we gezamenlijk in staat om een verhaal zoals hierboven vertelt, te volgen. We begrijpen de verteller. Niemand zal mij onderbreken met een opmerking in de geest van: “wat bedoel je precies met “Black Hill”? Tenzij iemand natuurlijk de Engelse taal niet machtig is. Voor hen: “Black Hill” betekent “Zwarte Heuvel”. Taal is blijkbaar zo krachtig dat we bij woorden die we gebruiken, beelden kunnen vormen die, ondanks dat deze beelden voor luisteraars onderling sterk kunnen verschillen, toch een gezamenlijk, samenhangend verhaal kunnen creëren.

Voorwaarde lijkt hierin wel te zijn dat we onderling blijkbaar een afspraak hebben over het prototype van een onderliggend beeld. Ik bedoel dit: als ik zeg “hond”, dan levert dit onmiddellijk een beeld op, namelijk die van een hond. De één denkt echter aan een Duitse Herder, een ander aan een Teckel, weer een ander aan een blonde Labrador, en zo voort. We herkennen al deze beelden als “Hond”. Als een luisteraar geen enkel idee heeft wat er met “hond” wordt bedoeld, dan ontstaat er een onmiddellijke spraakverwarring. Net zo goed als in het bovenstaande verhaaltje de lezers die de Engelse taal niet machtig zijn, al snel voor een raadsel staan: wat is een “Black Hill”? Zij haken af, tenzij ze in de mogelijkheid zijn om mij te onderbreken en mij de hamvraag in deze te stellen: “wat is…?”.

Tot zover het gebruik van taal voor heel concrete onderwerpen. Een hond of een heuvel kun je beschrijven en hierover kun je vrij gemakkelijk met elkaar tot een afspraak komen. Taal gebruiken we echter ook om minder concrete zaken te beschrijven: “Liefde”; “trouw”; “woede”; “openheid” en ga zo nog maar even door. Wat deze woorden kenmerkt is dat er geen “vleselijke” beschrijving mogelijk is. Je kan ze niet tekenen, tenzij je gebruik maakt van de mogelijkheid om te abstraheren. Liefde wordt vaak verbeeld door een hartje. Maar als je deze symboliek niet kent, dan zal een hartje je niet op weg helpen naar het begrip “liefde”.

Er is nog een complicerende factor. Taal is nooit waardevrij. Ze is altijd gekoppeld aan persoonlijke ervaring. Neem maar weer het begrip “hond”. Voor mij wordt een hond geassocieerd met gezelligheid en drukte. Plezierige associaties, mede doordat ik al mijn hele leven op een prettige manier omringt ben door honden. Een ander kan echter een heel andere ervaring hebben, bv als je uit een gezin komt waar nooit honden aanwezig waren en je ouders had die zelf een beetje angstig waren voor honden. Als je dan ook nog eens een keer in een hoek gedreven bent door een waakse, hard blaffende hond …..nou, dan zal je beeld van een hond geheel anders gekleurd zijn dan de mijne. 

Als dit geldt voor hele concrete woorden als “hond”, dan gaat dit zeker ook op voor meer abstracte begrippen. Denk aan “liefde”. Voor de meesten van ons hangt de kleuring van dit begrip sterk af van onze persoonlijke geschiedenis: mijn opvoeding, vrienden, de kerk waar ik in ben opgegroeid, mijn relatie met mijn vrouw en met mijn kinderen en ga zo maar door. Dit alles heeft invloed op de wijze waarop het begrip “liefde” voor mij betekenis heeft. Maar dat hier oneindig veel variaties in bestaan, behoeft volgens mij geen verdere uitleg. Waar voor mij het begrip “liefde” staat voor iets dat wezenlijk is in mijn leven en wat voor mij een basis is waar ik op kan bouwen, zijn er ook mensen voor wie het begrip “liefde” inhoudsloos is of zelfs cynische reacties op kan roepen: iets waar je ver weg van moet blijven.

En zo kom ik op het onderwerp waarover ik deze tekst begonnen ben te schrijven: het bestaan van God.

De afgelopen vijftien jaar mocht ik binnen mijn kerk met regelmaat op zondag een eredienst verzorgen. Voor wie mij niet kennen: ik ben lid van het Apostolisch Genootschap. Een kerk die behoort tot de volgroeide boom van Apostolische kerken. Het Apostolisch Genootschap heeft zich in dit bonte gezelschap het meest ontwikkelt in de richting van een vrijzinnige kerk, waarbij van oudsher steeds al veel accent ligt op het humanitaire karakter van haar boodschap en ook dat er een sterke focus is op het “hier en nu”. Traditioneel is er binnen deze kerk een zekere neiging om zich af te zetten tegen meer traditionele kerken, alhoewel ik hier onmiddellijk bij moet opmerken dat de kritische geluiden die hierbij worden gemaakt zich weinig door feitelijke kennis over de vele, verschillende kerken gelegen laten liggen. Deze opmerkingen zijn echter van belang in het kader van het “niet-waardevrij-zijn” van taal.

Om te beginnen het woord “kerk”. Dit levert, ik weet het zeker, gefronste wenkbrauwen op bij veel eventuele Apostolische lezers. Het adagio is sinds mijn jeugd geweest: “we zijn geen kerk maar een werk”. Dat er in vele kerken hard wordt gewerkt en hier op zijn minst zeer interessante ontwikkelingen zichtbaar zijn, daar wordt gemakshalve nogal eens maar aan voorbij gegaan. Op welke wijze het Apostolisch Genootschap zich dusdanig onderscheid van omliggende kerken, zodat het woord kerk niet langer gerechtvaardigd zou zijn, het is mij ten ene male onduidelijk. Om die reden gebruik ik toch maar het woord “kerk”, ook omwille van de leesbaarheid voor niet-apostolische lezers.

Alhoewel het kruisbeeld, als Christelijk symbool, binnen het Apostolisch Genootschap in onbruik is geraakt, wordt het beeld wel gebruikt om haar twee dimensies in haar boodschap uit te drukken. De horizontale as staat hierbij voor de intermenselijke relatie en de verticale voor de relatie met God. Inhoudelijk is interessant dat velen binnen het Apostolisch Genootschap moeite hebben om hierin een eenheid te ontdekken: binnen de kerk zijn leden die zich volledig richten op de horizontale as en zij gaan soms zelfs zover dat het bestaan van God wordt ontkend. Feitelijk heeft het Apgen zich voor hen uiteindelijk ontwikkeld tot een humanistisch denkkader. Veelzeggend is dat de term “religieus humanisme” de laatste tijd wel wordt gebruikt om de geloofsleer van het Apostolisch Genootschap te kunnen duiden. Minstens zo veelzeggend is dat er binnen deze kerk blijkbaar voldoende ruimte is om onderling dergelijke grote tegenstellingen te gedogen.

Het is dus binnen het Apostolisch Genootschap niet gemakkelijk om over God te spreken. Enerzijds omdat er leden zijn die het bestaan van God ontkennen en iedere verhandeling over de relatie met God als overbodig of onzinnig beschouwen; anderzijds omdat er ook nauwelijks intern een coherent beeld is wat er precies met God wordt bedoeld. Dat laatste is bijzonder. Alhoewel er al vele decennia geleden afstand is genomen van een theïstisch Godsbeeld (dit is een Godsbeeld waarbij God als persoon zitting heeft in de hemel en het aardse en dus ook jullie en mijn leven direct beïnvloedt), blijkt dit toch nog bij vele leden het dominante beeld te zijn wanneer er over God wordt gesproken. Mede omdat wordt verondersteld dat dit een Godsbeeld is dat dominant is binnen de kerken, wordt dit Godsbeeld door vele leden nadrukkelijk afgewezen. Hierbij wordt er volledig aan voorbij gegaan dat in vrijwel alle kerkelijke denominaties geworsteld wordt met dit klassieke Godsbeeld en dat hier door velen al heel andere en vaak zeer inspirerende beelden voor in de plaats zijn gekomen.

Sommige voorgangers proberen het “probleem” God te vermijden door over te gaan op andere woorden. Sinds enkele jaren is bij de aanhef van het gebed bij hen “Bron van Zijn” in zwang geraakt (en wordt het gebruik van het woord God vermeden). Omdat niemand van hen de moeite neemt om in woord of schrift tot enige uitleg over deze woordkeus te komen, blijft dit woordgebruik beperkt tot een klein groepje. Bij mij roept de zinssnede geen enkele waardevolle associatie op: het is in mijn optiek een geforceerde poging om een noodzakelijk gesprek over het bestaan van God uit de weg te gaan.

God is, als het niet een als een persoon aan te wijzen existentie is, een abstractie. En daar begint voor mij al direct het probleem bij het gesprek over God. Hoe leg je aan een ander uit wat dit begrip voor mij betekent? Het is nota bene een begrip dat fundamenteel onderdeel is van mijn denken en zijn. Mijn Godsbeeld is ook niet deïstisch (dit is een Godsbeeld waarbij God weliswaar verantwoordelijk is voor de Schepping, maar die zich, nadat de Schepping is voltooid, zich niet meer met zijn Schepping bemoeit). Hoe kan het anders dat ik een relatie ervaar met God? Hoe kan het dat ik zie dat God nog altijd werkzaam is in de Schepping?

Ik keer terug naar het begin van dit artikel. Hierin ontdekten we dat, alhoewel we bij woorden verschillende beelden kunnen hebben, we toch in staat zijn om een coherent verhaal te horen. Ondanks dat de één bij het woord “hond” denkt aan een teckel en de ander aan een cocker spaniël, heeft dat geen onmiddellijke consequentie voor het volgen van het verhaal dat wordt verteld. Dat kwam, zo betoogde ik, omdat we blijkbaar gezamenlijk een duidelijk beeld hebben van een prototype van een hond. Er is een gezamenlijke basis. Het woord God roept blijkbaar, in ieder geval binnen het Apostolisch Genootschap, nog veel tegenstrijdige beelden op.

Het Apostolisch Genootschap is een “talige” kerk. Het gesproken, geschreven en gezongen woord zijn cruciale onderdelen van iedere eredienst. Veel minder ontwikkelt zijn onderdelen waarin taal geen of minder een rol speelt: stil gebed; muzikaal deel zonder woorden; ruimte voor meditatie. Soms wordt hiermee geëxperimenteerd, maar het is nog nergens structureel onderdeel gaan uitmaken van een eredienst. Bijzonder is wel dat, ondanks dat het ApGen een talig gebeuren is, er weinig sprake is van onderling debat of andere vormen van gedachtenuitwisseling. Ook dit blijft beperkt tot kleine groepjes, waar overigens dan wel weer alle ruimte voor is. Het maakt echter geen onderdeel uit van de “main stream”. Onduidelijk is voor mij of hier bij de leden ook een behoefte ligt. Dit lijkt sterk afhankelijk te zijn van de cultuur binnen een lokale gemeente.

Het meest krachtig wordt de boodschap van mijn kerk verwoord in de zogenaamde “weekbrieven”. Een weekbrief is een schrijven (meestal) door de bestuurder van het Apostolisch Genootschap, de apostel of door één van zijn naaste medewerkers. Dit weekschrijven staat centraal in een eredienst. Soms wordt er een bijbels thema aangehaald, soms een gebeurtenis uit de actualiteit. Veelal leidt het schrijven tot een bespiegeling vanuit een apostolisch denkkader. De teksten zijn soms normatief, maar laten altijd heel veel ruimte voor een eigen interpretatie. Deze eigen interpretatie kan, tot op zekere grenzen, ook worden gemaakt door degene die tijdens de eredienst voorgaat. Het staat hem of haar vrij eigen accenten uit het weekschrijven naar voren te halen of juist niet. Er is dus veel vrije ruimte. Juist omdat de tegenwoordige apostel in zijn weekschrijven minder nadrukkelijk één centraal thema in een weekschrijven uitwerkt, maar juist meerdere, is deze vrije ruimte de afgelopen jaren sterk toegenomen. Het (mogelijk onbedoelde) effect is dat erediensten binnen het ApGen een enorme variëteit kennen, zeer afhankelijk van de degene die gevraagd is deze eredienst te leiden.

Tegelijkertijd worden er nadrukkelijk pogingen ondernomen om te komen tot een soort kader. Zo is recent het zgn. “geloofsverhaal” gepubliceerd in een poging om tot een gezamenlijke overeenkomst te komen wat betreft het Apostolische gedachtengoed. Wonderlijk is natuurlijk direct weer dat dit geloofsverhaal slechts marginaal aandacht krijgt in de wekelijkse erediensten. Ik heb de tekst natuurlijk gelezen en er staat eigenlijk niets in waar ik het niet mee eens zou kunnen zijn. Er is echter één probleem: het is niet mijn geloofsverhaal. Mijn geloofsverhaal is zo vervlochten met wie ik geworden ben, door het pad dat ik gedurende mijn leven heb afgelegd en de mensen die ik hier heb ontmoet en van wie er velen waren die ofwel een stuk ofwel nog steeds met mij meelopen, dat ik dat alles gewoon niet los kan zien van mijn geloof. Het wonderlijke is dat wanneer ik spreek met mensen in mijn nabijheid over hun en mijn geloven, dan ontstaat er altijd iets van wederkerigheid. Er ontstaat verbinding op een heel ander niveau dan die van de taal op zichzelf. Ik raak er dan ook steeds meer van overtuigd dat juist die taligheid binnen het ApGen en haar neiging om alles met woorden te willen vangen, er paradoxaal genoeg wel eens ertoe kan leiden dat er juist afstand ontstaat. Zo ongeveer als Remco Campert het al eens verzuchtte:

“Hoe duidelijker ik het wil zeggen,
Hoe slechter ik uit mijn woorden kom.
Dit lijkt me een typisch verschijnsel van het één of ander.”

Denk maar eens aan het volgende. Het overkomt mij dat ik mensen ontmoet met wie ik direct, intuïtief een grote verbondenheid voel. Dat kunnen de momenten zijn dat je, tot je verbazing vaak, vaststelt dat je een heel intiem gesprek met iemand hebt gevoerd die je maar nauwelijks kent. Het overkomt me niet vaak en de keren dat het me overkwam, kan ik vrijwel altijd nog benoemen. Niet zelden betrof het mensen die ik naderhand nooit meer tegenkwam.

Dit gaat verder dan taal. Dit zit op een intuïtief niveau en ik denk soms wel dat we ons hier meer door laten leiden dan we zouden willen onderkennen.

Zou het met geloven niet ongeveer zo gaan? Dat je op momenten diep geraakt wordt door iets wat vrijwel onzegbaar is, maar wat heel diep in je ziel iets van herkenning oproept? Iets wat je energie geeft en in beweging zet? En dat zoiets niet eens zoveel te maken heeft met een “geloofsverhaal”?

Als ik luister naar alle activiteiten binnen het ApGen om gezamenlijk weer meer koers te krijgen, dan denk ik vaak bij mezelf: zou er nog wel eens iemand voorgaan in gebed of zou de groep die bezig gaat nog wel eens in zichzelf afdalen en door een stil gebed vragen om kracht en wijsheid?
Ik ben bang dat dergelijke gebeden niet zoveel meer voorkomen, waarmee we een belangrijk gebied dreigen af te sluiten in onze ontdekkingsreis.

Laat ik maar afsluiten want ook mijn taal is onvolkomen. In mijn hoofd zingt een nieuw mannenkoorlied en dat is, toch, veelzeggend:

“De liefde bidt je stilst gebed,
ze zingt je zuiverst lied,
vervult je tot je grenzeloos
van schijnbaar niets geniet,
ze breekt je hemel open,
vliegt voorbij je verste grens,
ze raakt je teerst verlangen,
ver voorbij je diepste wens,
en niets ontbloot je wezen,
tilt het hemelhoog als zij;
dus als ze in je hart belandt,
laat haar volkomen vrij
.

(Voorbij je liefste wens:
Tekst: Marcel Heerink
Muziek: Raymond Stoop)

zondag 26 januari 2020

Lucia for president

het martelaarschap van Sint Lucia - meester van kruisafname van Figdor, ca 1505.

Het is niet gebruikelijk binnen het ApGen om heiligen te vereren.

Je kan betogen dat in vroeger tijden de apostel soms meer eerbied te verduren kreeg dan menselijkerwijs verwacht kon worden, maar die tijd ligt gelukkig ver achter ons. En, eerlijk is eerlijk, na hun overlijden werd van geen van de voorgaande apostelen hun graf een plaats van bezoek of verering. Ook worden er geen beelden opgericht of andere pogingen ondernomen om de levens en namen van deze mannen voor de eeuwigheid te bewaren.

De eeuwigheid is überhaupt een begrip waar apostolischen weinig mee hebben. Immers, Gods tijd is altijd nu en daar hebben we onze handen vol aan.

Waarom dan toch een afbeelding van een heilige?

Gewoon, omdat ik haar een stoer wijf vind.

Lucia, dat is de vrouw die je verschillende keren op de afbeelding voorbij ziet komen. Ze woonde in een stad op Sicilië, Syracuse.

Geheel naar de gebruiken van die tijd, werd voor haar een echtgenoot gezocht en gevonden. Lucia besloot echter om de bruidsschat onder de armen van de stad te verdelen.

Het was duidelijk geen huwelijk uit diepgaande compassie, want haar verloofde verbrak de relatie. Bovendien deed hij aangifte van de gebeurtenis en uitte hij zijn vermoeden dat Lucia wel eens een christen zou kunnen zijn. In die tijd een dodelijke beschuldiging.

Lang verhaal kort, Lucia werd veroordeeld om enige tijd in het plaatselijke bordeel te werken en dat vertikte ze. Sterker, het lukte niemand om haar naar dit huis van schande te slepen, zelfs een span ossen kreeg dit niet gedaan.

Ik weet niet helemaal zeker wat dit over Lucia zegt, maar een wonderlijk verhaal blijft het. Ook pogingen om haar te verbranden, mislukten jammerlijk. Ten einde raad werd er een zwaard door haar nek gestoken en toen was het gedaan met Lucia.

Ik vind het wel een soort humor dat ze hiermee de beschermheilige voor mensen met keelpijn is geworden...

Een mooi verhaal is ook waarom Lucia de beschermheilige van de blinden is. Een man probeerde Lucia te verleiden met zijn verliefde opmerkingen over haar mooie ogen. Diezelfde avond kwam er een pakketje bij deze man thuis, waarin door Lucia zelf, haar uitgestoken ogen en een briefje waarin zij hem vriendelijk verzoekt nu dan op te houden met dat gezeur over die ogen...

Zoals ik al zei, een stoer wijf. Zij had geen twitter of #metoo nodig om de mannelijke horde verbijsterd achter zich te laten.

Inmiddels wordt ze over de hele wereld vereerd en, zoals het een goed heilige betaamd, circuleren er minstens twee schedels van haar en de hoeveelheid botstukken zijn voldoende om een enorme reus van samen te stellen. Op het eiland San Giorgio bij Venetië hebben ze dan weer een compleet lichaam dat van Lucia zou zijn geweest.

Het doet er ook allemaal niet zo toe. Lucia liet de mannen van haar tijd zien dat ze niet van plan was om zich te voegen in hun naargeestige bedoelingen met vrouwen.

Alleen al daarom is ze het meer dan waard om herinnerd te worden.

zondag 10 november 2019

Een wazige spiegel



"Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ikzelf gekend ben. Ons resten geloof, hoop en liefde, maar de grootste daarvan is de liefde." (1 Korintiërs 13)

Ik vermoed dat velen deze tekst herkennen, ook als je niet direct een opvoeding compleet met de bijbel hebt gehad. Ze vormt het slotstuk uit een brief van Paulus aan de christelijke gemeente in Korintië waarin hij spreekt over de liefde.

Naar goed Apostolisch gebruik werd vanmorgen in de eredienst gemeld dat we tegenwoordig deze tekst wellicht anders zouden verwoorden. Als illustratie werd een afbeelding geprojecteerd waarop enerzijds elementen van de liefde werden benoemd die we vast zouden willen houden, zoals vertrouwen, aanvaarding, omarming en zo voort, maar anderzijds elementen die we zouden willen wegdoen ("in de versnipperaar"), zoals jaloezie, achterdocht en ga zo maar door.

Ik bleef hangen bij de wazige spiegel en realiseerde me dat de uitwerking door de voorganger van deze ochtend wel eens precies niet de spijker op zijn kop zou kunnen zijn.

Ik zal mij verklaren.

Als we spreken over de liefde, dan hebben we, althans ik, de neiging om de nadruk te leggen op aspecten die op een positieve manier bijdragen aan verbinding en die ons een "goed gevoel" opleveren. Dan hebben we het inderdaad over warmte, belangstelling voor de ander, mededogen, zorgen voor, en ga zo maar door. Op dezelfde wijze kan je ook naar God kijken en dan begrijp je vanzelf de intense teleurstelling als diezelfde (door ons bedachte) God kinderen laat sterven, oorlogen toestaat en mensen aan de macht laat komen die volstrekt kortzichtig op eigen belang en persoonlijk gewin uit zijn.

We weten ons geen raad met steeds weer die andere kant van dezelfde medaille.

"Nu kijken we nog in een wazige spiegel..."

Hoe realistisch is de gedachte dat we de aspecten die ook te maken hebben met de liefde, maar waar we ons geen raad mee weten, "in de versnipperaar" zouden kunnen stoppen? En bovendien, zijn deze aspecten per definitie "fout"?

Of "kijken we in een wazige spiegel...?" 

Ik begin steeds meer tot de overtuiging te komen dat wij de liefde tot een soort onrealistische "roze wolk" hebben gemaakt. Iets wat waarschijnlijk niet zoveel meer te maken heeft met de liefde en een verwachting oproept die nooit realiteit zal kunnen worden. Zo ongeveer als dat we vrede zijn gaan uitleggen als een geheel ontbreken van oorlog. En daarmee deze droom over vrede tot een soort onrealistisch kindersprookje hebben gemaakt.

Dat volledig kennen, zoals ikzelf gekend ben, zou er wel eens over kunnen gaan dat we het lef krijgen om onszelf in de spiegel te bezien, maar dan ook met alles erop en eraan. Een diep doordrongen zijn van onze menselijkheid: onze trouw, maar ook ontrouw, ons vertrouwen en ons diepe wantrouwen, onze zorgzaamheid en ook onze achteloosheid of zelfs onverschilligheid.

Daar ligt misschien ook een perspectief voor de diepe verdeeldheid die we kunnen ervaren door het elkaar spijkerhard in (social) media veroordelen op gedragingen die we intens kunnen afwijzen en waar we (terecht) over walgen....bij de ander....

Want soms komt het zover dat we niets meer in handen hebben en geen idee hebben hoe het nu eigenlijk nog verder moet. Dat ons niets anders meer rest dan geloof, hoop en liefde....

En dat we ons realiseren dat de liefde (DIE) liefde de grootste is.

Dwars door je eigen pijn heen.
Dwars door je walging heen.
Dwars door je boosheid heen.

Omdat je ook jezelf hebt gezien in de spiegel...