Het is vandaag zondag en omdat we op vakantie zijn, staan we met onze camper op een camping in het Peak district in Midden Engeland. De camping bevindt zich onder de “Black Hill”. Een heuvel die hoog boven de andere heuvels in de omgeving uitrijst. De naam “Black Hill” is een vreemde. Weliswaar zie je aan de top wat donkere randen, maar de heuvel zelf is groen. Dit komt, zo vertelde een veldwachter die we op onze wandeling omhoog tegenkwamen, omdat enkele jaren geleden de heuvel met man en macht door natuurbeheerders is bezaaid met allerlei soorten gras, mos, heide en zo voort. Dit was noodzakelijk omdat de kenmerkende zwarte aarde, die de heuvel haar naam gaf, door erosie letterlijk dreigde te verwaaien. De operatie heeft miljoenen gekost: onder andere doordat helikopters werden ingezet om het zaaigoed te verspreiden en met veel water te besproeien. Tot opluchting van de natuurbeheerders sloeg de nieuwe beplanting aan, zodat de erosie kon worden gestopt. De prijs die moest worden betaald was dat de “Black Hill” niet langer “black” was. De verwachting is overigens dat over enkele decennia de heuvel, doordat de beplanting af zal sterven, uiteindelijk weer haar naam eer zal aandoen. Hopelijk wordt het dan weer onderdeel van een natuurlijk proces waarbij de heuvel gedurende enkele maanden zwart is en vervolgens weer vergroend door opnieuw opkomende beplanting.
De veldwachter gebruikte deze hele aanloop om ons uiteindelijk te verzoeken om onze honden aangelijnd te houden. Het is midden in het broedseizoen en de honden laten de vele vogels die in de nabijheid van het pad een nest hebben gemaakt, opschrikken met als risico dat ze niet meer naar hun eigen nest kunnen of durven terugkeren. De streek herbergde vele vogels: kwartels, fazanten, buizerds, valken, maar ook verschillende uilen.
Ik gebruik de hele aanloop om jullie op dit ogenblik aan te kijken. Ik weet zeker dat er niemand is die dit verhaal heeft gelezen of aangehoord, die niet in zijn of haar hoofd beelden heeft gekregen bij de tekst. Ik weet ook zeker dat als ik in staat zou zijn om al de beelden die zich in jullie hoofden hebben gevormd, op een muur te projecteren, dit net zoveel verschillende beelden zou opleveren als dat er luisteraars/ lezers zullen zijn.
Dit zal niemand verbazen.
We vertalen tekst dus in beelden en we accepteren dat deze beelden in die zin onbetrouwbaar zijn, dat ze vrijwel nooit exact dezelfde beelden zullen opleveren als dat een verteller voor ogen heeft. En toch zijn we gezamenlijk in staat om een verhaal zoals hierboven vertelt, te volgen. We begrijpen de verteller. Niemand zal mij onderbreken met een opmerking in de geest van: “wat bedoel je precies met “Black Hill”? Tenzij iemand natuurlijk de Engelse taal niet machtig is. Voor hen: “Black Hill” betekent “Zwarte Heuvel”. Taal is blijkbaar zo krachtig dat we bij woorden die we gebruiken, beelden kunnen vormen die, ondanks dat deze beelden voor luisteraars onderling sterk kunnen verschillen, toch een gezamenlijk, samenhangend verhaal kunnen creëren.
Voorwaarde lijkt hierin wel te zijn dat we onderling blijkbaar een afspraak hebben over het prototype van een onderliggend beeld. Ik bedoel dit: als ik zeg “hond”, dan levert dit onmiddellijk een beeld op, namelijk die van een hond. De één denkt echter aan een Duitse Herder, een ander aan een Teckel, weer een ander aan een blonde Labrador, en zo voort. We herkennen al deze beelden als “Hond”. Als een luisteraar geen enkel idee heeft wat er met “hond” wordt bedoeld, dan ontstaat er een onmiddellijke spraakverwarring. Net zo goed als in het bovenstaande verhaaltje de lezers die de Engelse taal niet machtig zijn, al snel voor een raadsel staan: wat is een “Black Hill”? Zij haken af, tenzij ze in de mogelijkheid zijn om mij te onderbreken en mij de hamvraag in deze te stellen: “wat is…?”.
Tot zover het gebruik van taal voor heel concrete onderwerpen. Een hond of een heuvel kun je beschrijven en hierover kun je vrij gemakkelijk met elkaar tot een afspraak komen. Taal gebruiken we echter ook om minder concrete zaken te beschrijven: “Liefde”; “trouw”; “woede”; “openheid” en ga zo nog maar even door. Wat deze woorden kenmerkt is dat er geen “vleselijke” beschrijving mogelijk is. Je kan ze niet tekenen, tenzij je gebruik maakt van de mogelijkheid om te abstraheren. Liefde wordt vaak verbeeld door een hartje. Maar als je deze symboliek niet kent, dan zal een hartje je niet op weg helpen naar het begrip “liefde”.
Er is nog een complicerende factor. Taal is nooit waardevrij. Ze is altijd gekoppeld aan persoonlijke ervaring. Neem maar weer het begrip “hond”. Voor mij wordt een hond geassocieerd met gezelligheid en drukte. Plezierige associaties, mede doordat ik al mijn hele leven op een prettige manier omringt ben door honden. Een ander kan echter een heel andere ervaring hebben, bv als je uit een gezin komt waar nooit honden aanwezig waren en je ouders had die zelf een beetje angstig waren voor honden. Als je dan ook nog eens een keer in een hoek gedreven bent door een waakse, hard blaffende hond …..nou, dan zal je beeld van een hond geheel anders gekleurd zijn dan de mijne.
Als dit geldt voor hele concrete woorden als “hond”, dan gaat dit zeker ook op voor meer abstracte begrippen. Denk aan “liefde”. Voor de meesten van ons hangt de kleuring van dit begrip sterk af van onze persoonlijke geschiedenis: mijn opvoeding, vrienden, de kerk waar ik in ben opgegroeid, mijn relatie met mijn vrouw en met mijn kinderen en ga zo maar door. Dit alles heeft invloed op de wijze waarop het begrip “liefde” voor mij betekenis heeft. Maar dat hier oneindig veel variaties in bestaan, behoeft volgens mij geen verdere uitleg. Waar voor mij het begrip “liefde” staat voor iets dat wezenlijk is in mijn leven en wat voor mij een basis is waar ik op kan bouwen, zijn er ook mensen voor wie het begrip “liefde” inhoudsloos is of zelfs cynische reacties op kan roepen: iets waar je ver weg van moet blijven.
En zo kom ik op het onderwerp waarover ik deze tekst begonnen ben te schrijven: het bestaan van God.
De afgelopen vijftien jaar mocht ik binnen mijn kerk met regelmaat op zondag een eredienst verzorgen. Voor wie mij niet kennen: ik ben lid van het Apostolisch Genootschap. Een kerk die behoort tot de volgroeide boom van Apostolische kerken. Het Apostolisch Genootschap heeft zich in dit bonte gezelschap het meest ontwikkelt in de richting van een vrijzinnige kerk, waarbij van oudsher steeds al veel accent ligt op het humanitaire karakter van haar boodschap en ook dat er een sterke focus is op het “hier en nu”. Traditioneel is er binnen deze kerk een zekere neiging om zich af te zetten tegen meer traditionele kerken, alhoewel ik hier onmiddellijk bij moet opmerken dat de kritische geluiden die hierbij worden gemaakt zich weinig door feitelijke kennis over de vele, verschillende kerken gelegen laten liggen. Deze opmerkingen zijn echter van belang in het kader van het “niet-waardevrij-zijn” van taal.
Om te beginnen het woord “kerk”. Dit levert, ik weet het zeker, gefronste wenkbrauwen op bij veel eventuele Apostolische lezers. Het adagio is sinds mijn jeugd geweest: “we zijn geen kerk maar een werk”. Dat er in vele kerken hard wordt gewerkt en hier op zijn minst zeer interessante ontwikkelingen zichtbaar zijn, daar wordt gemakshalve nogal eens maar aan voorbij gegaan. Op welke wijze het Apostolisch Genootschap zich dusdanig onderscheid van omliggende kerken, zodat het woord kerk niet langer gerechtvaardigd zou zijn, het is mij ten ene male onduidelijk. Om die reden gebruik ik toch maar het woord “kerk”, ook omwille van de leesbaarheid voor niet-apostolische lezers.
Alhoewel het kruisbeeld, als Christelijk symbool, binnen het Apostolisch Genootschap in onbruik is geraakt, wordt het beeld wel gebruikt om haar twee dimensies in haar boodschap uit te drukken. De horizontale as staat hierbij voor de intermenselijke relatie en de verticale voor de relatie met God. Inhoudelijk is interessant dat velen binnen het Apostolisch Genootschap moeite hebben om hierin een eenheid te ontdekken: binnen de kerk zijn leden die zich volledig richten op de horizontale as en zij gaan soms zelfs zover dat het bestaan van God wordt ontkend. Feitelijk heeft het Apgen zich voor hen uiteindelijk ontwikkeld tot een humanistisch denkkader. Veelzeggend is dat de term “religieus humanisme” de laatste tijd wel wordt gebruikt om de geloofsleer van het Apostolisch Genootschap te kunnen duiden. Minstens zo veelzeggend is dat er binnen deze kerk blijkbaar voldoende ruimte is om onderling dergelijke grote tegenstellingen te gedogen.
Het is dus binnen het Apostolisch Genootschap niet gemakkelijk om over God te spreken. Enerzijds omdat er leden zijn die het bestaan van God ontkennen en iedere verhandeling over de relatie met God als overbodig of onzinnig beschouwen; anderzijds omdat er ook nauwelijks intern een coherent beeld is wat er precies met God wordt bedoeld. Dat laatste is bijzonder. Alhoewel er al vele decennia geleden afstand is genomen van een theïstisch Godsbeeld (dit is een Godsbeeld waarbij God als persoon zitting heeft in de hemel en het aardse en dus ook jullie en mijn leven direct beïnvloedt), blijkt dit toch nog bij vele leden het dominante beeld te zijn wanneer er over God wordt gesproken. Mede omdat wordt verondersteld dat dit een Godsbeeld is dat dominant is binnen de kerken, wordt dit Godsbeeld door vele leden nadrukkelijk afgewezen. Hierbij wordt er volledig aan voorbij gegaan dat in vrijwel alle kerkelijke denominaties geworsteld wordt met dit klassieke Godsbeeld en dat hier door velen al heel andere en vaak zeer inspirerende beelden voor in de plaats zijn gekomen.
Sommige voorgangers proberen het “probleem” God te vermijden door over te gaan op andere woorden. Sinds enkele jaren is bij de aanhef van het gebed bij hen “Bron van Zijn” in zwang geraakt (en wordt het gebruik van het woord God vermeden). Omdat niemand van hen de moeite neemt om in woord of schrift tot enige uitleg over deze woordkeus te komen, blijft dit woordgebruik beperkt tot een klein groepje. Bij mij roept de zinssnede geen enkele waardevolle associatie op: het is in mijn optiek een geforceerde poging om een noodzakelijk gesprek over het bestaan van God uit de weg te gaan.
God is, als het niet een als een persoon aan te wijzen existentie is, een abstractie. En daar begint voor mij al direct het probleem bij het gesprek over God. Hoe leg je aan een ander uit wat dit begrip voor mij betekent? Het is nota bene een begrip dat fundamenteel onderdeel is van mijn denken en zijn. Mijn Godsbeeld is ook niet deïstisch (dit is een Godsbeeld waarbij God weliswaar verantwoordelijk is voor de Schepping, maar die zich, nadat de Schepping is voltooid, zich niet meer met zijn Schepping bemoeit). Hoe kan het anders dat ik een relatie ervaar met God? Hoe kan het dat ik zie dat God nog altijd werkzaam is in de Schepping?
Ik keer terug naar het begin van dit artikel. Hierin ontdekten we dat, alhoewel we bij woorden verschillende beelden kunnen hebben, we toch in staat zijn om een coherent verhaal te horen. Ondanks dat de één bij het woord “hond” denkt aan een teckel en de ander aan een cocker spaniël, heeft dat geen onmiddellijke consequentie voor het volgen van het verhaal dat wordt verteld. Dat kwam, zo betoogde ik, omdat we blijkbaar gezamenlijk een duidelijk beeld hebben van een prototype van een hond. Er is een gezamenlijke basis. Het woord God roept blijkbaar, in ieder geval binnen het Apostolisch Genootschap, nog veel tegenstrijdige beelden op.
Het Apostolisch Genootschap is een “talige” kerk. Het gesproken, geschreven en gezongen woord zijn cruciale onderdelen van iedere eredienst. Veel minder ontwikkelt zijn onderdelen waarin taal geen of minder een rol speelt: stil gebed; muzikaal deel zonder woorden; ruimte voor meditatie. Soms wordt hiermee geëxperimenteerd, maar het is nog nergens structureel onderdeel gaan uitmaken van een eredienst. Bijzonder is wel dat, ondanks dat het ApGen een talig gebeuren is, er weinig sprake is van onderling debat of andere vormen van gedachtenuitwisseling. Ook dit blijft beperkt tot kleine groepjes, waar overigens dan wel weer alle ruimte voor is. Het maakt echter geen onderdeel uit van de “main stream”. Onduidelijk is voor mij of hier bij de leden ook een behoefte ligt. Dit lijkt sterk afhankelijk te zijn van de cultuur binnen een lokale gemeente.
Het meest krachtig wordt de boodschap van mijn kerk verwoord in de zogenaamde “weekbrieven”. Een weekbrief is een schrijven (meestal) door de bestuurder van het Apostolisch Genootschap, de apostel of door één van zijn naaste medewerkers. Dit weekschrijven staat centraal in een eredienst. Soms wordt er een bijbels thema aangehaald, soms een gebeurtenis uit de actualiteit. Veelal leidt het schrijven tot een bespiegeling vanuit een apostolisch denkkader. De teksten zijn soms normatief, maar laten altijd heel veel ruimte voor een eigen interpretatie. Deze eigen interpretatie kan, tot op zekere grenzen, ook worden gemaakt door degene die tijdens de eredienst voorgaat. Het staat hem of haar vrij eigen accenten uit het weekschrijven naar voren te halen of juist niet. Er is dus veel vrije ruimte. Juist omdat de tegenwoordige apostel in zijn weekschrijven minder nadrukkelijk één centraal thema in een weekschrijven uitwerkt, maar juist meerdere, is deze vrije ruimte de afgelopen jaren sterk toegenomen. Het (mogelijk onbedoelde) effect is dat erediensten binnen het ApGen een enorme variëteit kennen, zeer afhankelijk van de degene die gevraagd is deze eredienst te leiden.
Tegelijkertijd worden er nadrukkelijk pogingen ondernomen om te komen tot een soort kader. Zo is recent het zgn. “geloofsverhaal” gepubliceerd in een poging om tot een gezamenlijke overeenkomst te komen wat betreft het Apostolische gedachtengoed. Wonderlijk is natuurlijk direct weer dat dit geloofsverhaal slechts marginaal aandacht krijgt in de wekelijkse erediensten. Ik heb de tekst natuurlijk gelezen en er staat eigenlijk niets in waar ik het niet mee eens zou kunnen zijn. Er is echter één probleem: het is niet mijn geloofsverhaal. Mijn geloofsverhaal is zo vervlochten met wie ik geworden ben, door het pad dat ik gedurende mijn leven heb afgelegd en de mensen die ik hier heb ontmoet en van wie er velen waren die ofwel een stuk ofwel nog steeds met mij meelopen, dat ik dat alles gewoon niet los kan zien van mijn geloof. Het wonderlijke is dat wanneer ik spreek met mensen in mijn nabijheid over hun en mijn geloven, dan ontstaat er altijd iets van wederkerigheid. Er ontstaat verbinding op een heel ander niveau dan die van de taal op zichzelf. Ik raak er dan ook steeds meer van overtuigd dat juist die taligheid binnen het ApGen en haar neiging om alles met woorden te willen vangen, er paradoxaal genoeg wel eens ertoe kan leiden dat er juist afstand ontstaat. Zo ongeveer als Remco Campert het al eens verzuchtte:
“Hoe duidelijker ik het wil zeggen,
Hoe slechter ik uit mijn woorden kom.
Dit lijkt me een typisch verschijnsel van het één of ander.”
Denk maar eens aan het volgende. Het overkomt mij dat ik mensen ontmoet met wie ik direct, intuïtief een grote verbondenheid voel. Dat kunnen de momenten zijn dat je, tot je verbazing vaak, vaststelt dat je een heel intiem gesprek met iemand hebt gevoerd die je maar nauwelijks kent. Het overkomt me niet vaak en de keren dat het me overkwam, kan ik vrijwel altijd nog benoemen. Niet zelden betrof het mensen die ik naderhand nooit meer tegenkwam.
Dit gaat verder dan taal. Dit zit op een intuïtief niveau en ik denk soms wel dat we ons hier meer door laten leiden dan we zouden willen onderkennen.
Zou het met geloven niet ongeveer zo gaan? Dat je op momenten diep geraakt wordt door iets wat vrijwel onzegbaar is, maar wat heel diep in je ziel iets van herkenning oproept? Iets wat je energie geeft en in beweging zet? En dat zoiets niet eens zoveel te maken heeft met een “geloofsverhaal”?
Als ik luister naar alle activiteiten binnen het ApGen om gezamenlijk weer meer koers te krijgen, dan denk ik vaak bij mezelf: zou er nog wel eens iemand voorgaan in gebed of zou de groep die bezig gaat nog wel eens in zichzelf afdalen en door een stil gebed vragen om kracht en wijsheid?
Ik ben bang dat dergelijke gebeden niet zoveel meer voorkomen, waarmee we een belangrijk gebied dreigen af te sluiten in onze ontdekkingsreis.
Laat ik maar afsluiten want ook mijn taal is onvolkomen. In mijn hoofd zingt een nieuw mannenkoorlied en dat is, toch, veelzeggend:
“De liefde bidt je stilst gebed,
ze zingt je zuiverst lied,
vervult je tot je grenzeloos
van schijnbaar niets geniet,
ze breekt je hemel open,
vliegt voorbij je verste grens,
ze raakt je teerst verlangen,
ver voorbij je diepste wens,
en niets ontbloot je wezen,
tilt het hemelhoog als zij;
dus als ze in je hart belandt,
laat haar volkomen vrij.”
ze zingt je zuiverst lied,
vervult je tot je grenzeloos
van schijnbaar niets geniet,
ze breekt je hemel open,
vliegt voorbij je verste grens,
ze raakt je teerst verlangen,
ver voorbij je diepste wens,
en niets ontbloot je wezen,
tilt het hemelhoog als zij;
dus als ze in je hart belandt,
laat haar volkomen vrij.”
(Voorbij je liefste wens:
Tekst: Marcel Heerink
Muziek: Raymond Stoop)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten