zondag 23 februari 2020

Maar het meeste van deze is de liefde...



Vanmorgen passeerde ik op mijn fiets het gebouwtje van het Leger des Heils. Het was vandaag een donkere, sombere dag dus de lichten in het pand branden. Hierdoor kon ik zien hoe in een zaaltje een kerkdienst werd gehouden. Ik zag een vrouwelijke voorganger die haar armen wijd uitspreidde, zoals gebruikelijk is om een zegen uit te spreken. In het zaaltje stonden enkele tientallen mannen en vrouwen wat ongeordend om de vrouw heen. Allemaal keken ze naar de vrouw.

Het beeld ontroerde me.

"Zo blijven geloof, hoop en liefde, deze drie. Maar het meeste van deze is de liefde...", zo schoot het door mijn hoofd.

In het zaaltje hadden zich mensen verzameld die over het algemeen nergens meer terecht konden. Vaak dakloos, vaak met een lange geschiedenis van psychoses en opnames, vaak werkloos en, zoals dat dan heet, met afstand tot de arbeidsmarkt (een manier om uit te drukken dat je eigenlijk kansloos bent), vaak zichzelf onmogelijk gemaakt door drugs- of alcoholgebruik en heel vaak verstoten door hun naasten omdat die het ook niet meer weten na een jarenlange strijd tegen diezelfde psychoses of drugs of alcohol of armoede of een combinatie hiervan. Of geen contact meer met hun naasten omdat ze zich schamen voor wie ze zijn of wie ze geworden zijn.

Wat voor geloof rest je nog als je eenmaal in zo'n zaaltje van het leger des heils terecht bent gekomen? Is het die strohalm dat je daar toch weer mensen vindt die een poging met jou willen wagen? Mensen die je een maaltijd geven. Een bed voor de nacht en kleding als de vodden om je lijf niet meer te herstellen zijn? Mensen die naast je gaan staan omdat je medemens bent?

Hopen kan ik ergens nog begrijpen. Alhoewel, hoe velen in dat zaaltje zullen alle hoop al hebben laten varen? Hoe velen zullen alleen nog cynisch naar de wereld om hen heen kijken omdat ze al zo vaak teleurgesteld zijn en de ene na de andere poging tot veranderen zagen mislukken?

In de film "clockwise" verzucht John Cleese, als het onmogelijk is dat hij nog verder wegzakt in de door hemzelf opgeroepen ellende, dat er niets dodelijker is dan die eeuwige hoop. Hoop dat het ooit toch weer goed zal komen en waardoor je steeds maar weer verder gaat...Dat is, denk ik, het moment dat cynisme het overneemt van de hoop.

En dan die liefde in een wereld waar ijverige gemeente-ambtenaren de bankjes in het park uitrusten met een stalen leuning in het midden, zodat het onmogelijk wordt erop te gaan liggen. Dat doen ze overigens niet zomaar, meestal wordt er luidkeels om gevraagd. Door ons. De mensen die 's avonds in hun warme huizen zitten. Want onze liefde gaat vaak niet verder dan onze eigen voordeur en de mensen die hier toegang toe hebben.

En de overtuiging dat die man of vrouw in het park het toch eigenlijk aan zichzelf te danken heeft. Dat het ons nooit zal gebeuren...

Geloof, hoop en liefde... het stelt allemaal helemaal niks voor als we er zelf geen handen en voeten aan geven. En dat deed deze voorganger bij het leger des heils. Ze spreidde haar armen en zegende de mensen tegenover haar. En ze gaf hen een dak boven het hoofd en te eten en kleding als ze dit nodig hadden.

Het is soms een heel dun draadje wat ons nog verbindt met de woorden "geloof, hoop en liefde". En niet zelden heet dit draadje het leger des heils...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten