dinsdag 13 oktober 2020

Zoekende...(Apostelkind deel 3)


Stapelstenen zijn voor wandelaars een belangrijke routemarkering.

Afgelopen week publiceerde het bestuur van het ApGen een persbericht waarin door haar uitgebreid excuses werd aangeboden aan (ex) leden die zich door hun apostolische opvoeding of lidmaatschap beschadigd voelen. Beschadigingen die zo intens kunnen zijn dat ze zelfs decennia later door meerderen als bijzonder pijnlijk worden ervaren. 

En dit alles als gevolg van de publicatie van het boek "Apostelkind" en de vele gesprekken die hierna door de apostel en anderen met deze (ex) leden zijn gevoerd.

Ik heb de gesprekken niet bijgewoond, maar begrijp dat het voor alle betrokkenen zeer ingrijpende momenten zijn geweest. Meer kan ik hierover niet zeggen, behalve dan dat ik al lang geleden heb geleerd dat je geen andere keuze hebt dan het altijd serieus nemen van de gevoelens van een ander. Ook als je zelf de gevoeligheid niet herkent. Misschien juist wel als je deze niet herkent: dan vooral is uiterste voorzichtigheid geboden. Zonder de verhalen te kennen, kan ik dus niets anders dan erkennen dat die gevoelens van pijn, miskenning en verdriet er zijn.

Dat het bestuur er dan ook voor kiest om op deze wijze, ook publiekelijk, de gevoelens van hun gesprekspartners te erkennen, begrijp ik en het siert hen. Tegelijkertijd moet ik oppassen want ik herken de beschreven gevoelens niet en kijk op een volstrekt andere manier terug op mijn geschiedenis en mijn apostolisch-zijn. 

Het verwart me. Het doet ook pijn.

Juist omdat het een perspectief in mijn verleden brengt die voor mij niet zichtbaar was. Het lukt me niet om dit perspectief dan maar te negeren want het is er. Zo ongeveer als wanneer je per ongeluk op je duim slaat: je hele lijf lijkt wel duim te zijn geworden. Het vraagt alle aandacht. Het perspectief klopt dus nog niet en moet zijn juiste proportie nog vinden.

Dat duurt even.

Ik moet er op kauwen, zoals ik al een tijdje op het boek en haar inhoud loop te kauwen. 

Ik moet denken aan een beeld die door een oude broeder ooit voor mij werd geschetst. Een groepje, rillende mensen in de nacht, die omzichtig met hun verkleumde handen een klein vlammetje brandend proberen te houden...

Dat beeld is voor mij een gebed. Een gebed voor behoud van al dat wat zo opwekkend en hoopgevend is in mijn geloof. Ik koester dit en draag het met mij mee.

Als de kou komt 
van over de bergen,  
hard en scherp,  
wie zal ik zijn?
Als de nacht komt,  
een duistere deken,  
alles dooft,  
wie zal ik zijn? 
Een geest in de wind, 
een stem in de stilte,  
een stamelend kind,  
een vlam in de kilte? 
En jij, m’n kind,  
je armen trillend  
naar mij strekkend  
in de nacht? 
Als de kou komt  
van over de bergen,  
hard en scherp,  
zal ik er zijn

(lied 40, zangkoor)


 

  

woensdag 15 juli 2020

Eredienst in corona-tijd

een kerkzaal "corona-proof"
een kerkzaal "corona-proof"

Twee weken terug was er dan voor de eerste keer de gelegenheid om een eredienst van het ApGen te bezoeken. De afgelopen maanden moesten we het, net als alle andere kerkgenootschappen, doen met een beeldverbinding of de kerktelefoon.

Ik ben niet gegaan.

Ik begreep dat we bij binnenkomst geen handen zouden schudden; ons direct naar de grote zaal zouden begeven; er iemand aan de ene en iemand anders aan de andere zijde van de bank zou plaatsnemen, met mogelijk nog iemand in het midden van de bank; er geen rondgang zou zijn en ook zou er geen samenzang plaatsvinden. Na afloop was het direct naar de garderobe en weer naar huis.

Natuurlijk, ik begrijp heel goed dat hiermee de maatregelen worden gerespecteerd die moeten voorkomen dat er een uitbraak van het corona-virus zal plaatsvinden.

En ja, ik vind het ook belangrijk dat we hier gezamenlijk verantwoordelijkheid in nemen.

Maar ik voelde aankomen dat ik me op deze wijze doodongelukkig zou voelen omdat werkelijk alles waar ik aan hecht als het gaat om een eredienst, niet zou plaatsvinden.

Het persoonlijk contact; het bij elkaar kruipen in de bank; maximaal 30 man in een zaal waar we anders met een kleine 100 man samenzijn; het samen zingen; de rituelen zoals de rondgang.... de eredienst beperkt tot een lezing of een gesproken, persoonlijke bespiegeling op het weekschrijven. 

Ik heb me afgevraagd waarom ik dan toch de gang naar het ApGen zou maken.

Loyaliteit zou een reden kunnen zijn.

Nieuwsgierigheid.

Hoe dan ook, een week later was ik aanwezig. 

Ik kwam aanlopen bij een kerkgebouw waarvan de voordeur wagenwijd open stond. Verder was er niemand te zien. Om de één of andere duistere reden was de brede trap naar de kerkzaal voor de helft afgesloten. Hier staat geen enkele coronaregel tegenover, maar ik ken de gewillige, soms zelfs wat gretige bereidheid van Apostolischen om de opgelegde regels heel precies te volgen en zelfs nog wat meer. Ik erger me hier regelmatig aan, maar het zit te diep en het is te algemeen. We willen nu eenmaal niemand voor het hoofd stoten en het aloude "gehoorzaamheid" is ook diep verankerd in onze genen. vrees ik. Het is typisch zo'n gevalletje van "vechten tegen de bierkaai".

Bij het betreden van de kerkzaal werd me heel precies een plek aangewezen. De ongeveer 15 meter lange banken waren onderverdeel in drie zitplekken: aan beide uiteinden en in het midden. Steeds was een een hele bank leeg en vervolgens weer een bank met drie zitplaatsen. Ik kreeg een plek ergens halverwege de zaal in het midden van een bank. Aan weerszijden nam een echtpaar plaats en we zwaaiden maar even naar elkaar. Er zaten zo'n dertig broeders en zusters in de zaal: op enkele jongeren na, vrijwel allemaal ouderen.

De sfeer was gemoedelijk. Er werd volop contact gezocht, via de ogen, door zwaaien, door met elkaar te spreken. 

De verhoging zou niet gebruikt worden: voor de banken aan de linkerzijde van de zaal stond een katheder en daarvoor stond een PC opgesteld. De PC verbond de zaal met de broeders en zusters thuis, via ZOOM of Youtube. De laatsten zouden overigens geen idee hebben van de aanwezigen in de zaal want de camera was uitsluitend op de katheder gericht.

Tot mijn opluchting stelde zich een koortje op voor in de zaal en werden er liederen gezongen.

Een sterk begin was het eerst met elkaar in gesprek gaan. Er werden kleine groepjes gevormd en er werden vragen geprojecteerd om met elkaar te bespreken. Dat laatste is weer typisch apostolisch: er moet structuur zijn. Gelukkig doorbrak in mijn groepje iemand direct deze structuur door heel belangstellend aan iedereen te vragen hoe het nu eigenlijk met je ging. Het werd een geanimeerd gesprek en, volgens mij belangrijk, er was even een moment van onderling contact.

De eredienst volgde verder het oude patroon: spreker, nog een spreker, afgewisseld met zang. Met dertig man in de zaal zou hier ook wel eens een andere vorm in kunnen worden uitgeprobeerd. Dat vereist in ieder geval een andere camera-opstelling, maar dat lijkt me met de huidige technische mogelijkheden geen onoverkomelijk probleem. Bovendien, een rondgang waarbij alleen de voorganger aan zichzelf een verbondsteken uitreikt was, wat mij betreft, wat eigenaardig. Toch heb ik genoten, misschien juist wel, heel paradoxaal, door dat bekende schema en de liederen. Het hielp natuurlijk dat er een inhoudelijk zeer sterke weekbrief voorlag.

Het is behelpen en een ieder maakt er het beste van. Het was prettig om elkaar te zien en contact te hebben. Het is jammer dat de situatie onvoldoende prikkel geeft om te zoeken naar vernieuwende vormen.





zondag 21 juni 2020

Verbeelding



Gisteravond keek ik naar een Britse documentaire: "civilisations". Feitelijk een reeks beeldende colleges kunstgeschiedenis en deze keer ging het over het snijvlak religie en kunst.

Op enig moment betraden we een kathedraal in het Spaanse Sevilla alwaar een rijk aangekleed Mariabeeld.Ze was in tranen, glazen tranen. Het beeld bleek zo heilig te zijn dat alleen een speciaal hiervoor aangewezen groep nonnen haar mag aanraken en kleden. 

Het hoogtepunt in het jaar is de start van de goede week, voorafgaand aan Pasen, waarin het lijden van Christus wordt herdacht. Door een processie die door de hele middeleeuwse binnenstad voert, wordt onder andere dit beeld aan de massaal toegestroomde gelovigen getoond. Maria is dan rijk aangekleed en geplaatst op een enorm plateau waarop honderden kaarsen branden. Ze staat onder een baldakijn. Een groep van tientallen, sterke, jongemannen nemen het plateau op hun schouders en dragen dit in langzaam tempo door de stad. Er zijn trommelaars die met een eenvoudig, maar indringend ritme het tempo bepalen. Met enige regelmaat wordt er stilgestaan en klinkt er een klagende stem die het leed van de moeder aller moeders bezingt. Ondanks de enorme hoeveelheid mensen, is het indrukwekkend stil. De mensen zijn zonder uitzondering op hun best gekleed en velen tonen zich zeer geëmotioneerd als het beeld voorbij komt en proberen in ieder geval het plateau waarop ze wordt gedragen, aan te raken.

Het is een vorm van devotie die mij volkomen vreemd is. Ik kan me echter voorstellen dat wanneer je tussen de mensenmenigte staat, de emoties onontkoombaar zijn. De hele stad is in vervoering voor dit beeld van een treurende moeder.

De nuchtere, Engelse voice over vroeg zich, bij deze beelden af, wat nu precies het object van verering was: Maria, moeder van Jezus of dit beeld...

Het is nogal een verschil. 

Ik kom er niet goed uit. Aan de ene kant kan ik bedenken dat voor velen langs de route het leed van een treurende moeder die haar kind heeft verloren, een herkenbare emotie is dat ze delen met Maria. Dan zou dit beeld "slechts" het voertuig zijn om hen dichterbij Maria, moeder van Jezus, te brengen. Dan wordt het een gebeurtenis van menselijke proporties. Aan de andere kant onderken ik de kracht van een mensenmassa die je, als vanzelf, mee kan nemen in een vloedgolf van emoties. Als ik, excuseer me de calvinistische blik, de poppenkast om het geheel bezie: niemand, behalve enkele exclusief hiertoe aangewezen, mag het beeld aanraken; de theaterachtige opzet van de processie; het willen aanraken van het plateau waar het beeld op staat, dan lijkt het beeld het zicht op de menselijke emoties van een moeder die haar kind verloor, juist te belemmeren en wordt dit beeld an sich het object van verering...

Mogelijk is het niet een kwestie van óf, óf, maar zitten beide elementen erin.

Ik begrijp overigens dat de kerkelijke autoriteiten in hun verklaringen er alles aan proberen te doen om te voorkomen dat het beeld op zichzelf object van verering wordt. Nou ja. alles.... de processie gaat al eeuwenlang door en in de kathedraal is een kapel voor dit Mariabeeld ingericht en komen dagelijks gelovigen hun gebeden naar het beeld fluisteren. 

Het is een dilemma waar vele religieuze stromingen mee worstelen. Joden en islamieten hebben het opgelost door eenvoudigweg te verbieden afbeeldingen van God of mensen te maken. In Protestantse kerken zijn over het algemeen ook nauwelijks verbeeldingen te vinden en de kerken van het ApGen zijn vrijwel kaal met hooguit wat geabstraheerde verbeeldingen in glas of platen. Het is misschien ook wel weer veelzeggend dat de leden van het ApGen zoveel moeite hebben met God en zich veel liever beperken tot de humanitaire lijn. Dat lijkt een gemakkelijke oplossing, maar ik vraag me werkelijk af of hiermee het dilemma is opgelost.

Ik denk het niet.

donderdag 4 juni 2020

Bezield leven.



Afgelopen week was het Pinksteren. Een feest waar we in het ApGen over het algemeen niet zoveel raad mee weten. 

En dat is wonderlijk.

Immers, de apostolische beweging had bij haar ontstaan alles met de Pinkstergedachte te maken. Het was één van de belangrijkste feestdagen in het jaar. Het was het feest van de bezieling. Het was het feest van de uitstorting van de Heilige Geest. Het was de geboorte van de eerste christelijke gemeente...

En dat was precies waar het die biddende en confererende mannen en vrouwen in Albury om ging: terugkeren naar die oorspronkelijke bezieling. Niet vanuit de toen geldende dogma's van de heersende kerken, doch door te zoeken naar de pure inspiratie uit het werk en leven van die eersteling. Een belangrijke stap was hierin de poging van hen om ook de oorspronkelijke structuur van die allereerste christelijke gemeente nieuw leven in te blazen.

Ze stonden niet alleen. Overal ontstonden nieuwe stromingen in en buiten de traditionele kerken: de reveilbeweging, de pinkstergemeenten, het evangelische christendom, de oecumenische beweging. Er werd duidelijk gezocht naar nieuwe richtingen en naar een nieuwe bezieling.

En toen waren er in Engeland dus weer apostelen, opzieners, oudsten, herders, priesters en ... profeten.

Binnen de apostolische kerk waren profeten belangrijk. Dit waren mannen en vrouwen die, meestal tijdens een viering, werden bezield door de Heilige Geest en begonnen te profeteren. Niet zelden spraken zij "in tongen". Hiermee wordt bedoeld dat de spreker in een onbekende taal spreekt. Dit werd beschouwd als een bewijs dat de Heilige Geest zelf aan het woord was. Er werd dan ook veel waarde aan deze uitingen gegeven. Zo kon iemand door een profeterende opeens worden aangewezen als apostel en op pad worden gestuurd om een deel van de wereld te voorzien van de goede boodschap.

Dat dit ook veelvuldig de nodige problemen met zich meebracht, is niet moeilijk te bedenken. Profetieën moesten dan ook altijd worden beoordeeld want, niets menselijks is ons vreemd, ook de profeten niet. Dus een rivaal was zo weggepromoveerd naar Verwegistan of een vriendje kreeg een mooie aanwijzing. 

Juist die exclusieve verbinding met het Hoogste, bleek een te grote belasting voor onze menselijke schouders. Er zijn dan ook, voor zover ik weet, nergens in de apostolische kerken nog profeten te vinden.

Hoe zit dan dan met die "heilige geest" en haar bezieling?

Het is niet voor niets dat in het verhaal van Pinksteren 3000 gelovigen worden opgevoerd waarvan velen elkaar niet konden verstaan omdat ze elkaars taal niet spraken. Het gaat dus om mensen van allerlei pluimage. Met allerlei verschillende achtergronden. Met allen een heel eigen geschiedenis. Die verschillen mochten er ook gewoon zijn.

Het wonder was: opeens verstonden ze elkaar.

Ik geloof er helemaal niks van dat dit letterlijk wordt bedoeld. Maar ik herken wel degelijk de gebeurtenis: je kan zomaar contact met iemand hebben, woordeloos. Een blik kan dan genoeg zijn. Of een samenzijn met mensen die allemaal voor hetzelfde komen: een demonstratie, een sportgebeurtenis, een opera of de muziek van een band, een festival.... Het kan zomaar een intens gevoel van verbondenheid geven.

En pas op: ik heb het dan niet over een roze wolk. Verbondenheid kan ook voortkomen uit een diep gevoeld onrecht. Uit de overtuiging dat je op moet staan. Of dat je juist ergens voor moet gaan staan. Omdat het kwetsbaar is. Omdat het verpletterd dreigt te worden.

Zoiets.

En ja, dat noem ik dan bezieling. Geen idee hoe dat ontstaat en het is soms ook zomaar weer verdwenen. Maar het is er, soms. Het kan.

Bezield leven.

Pinksteren.

Heil'ge geest wil in dit uur
ons bezielen met uw vuur
dat het volk in u gedoopt
moedig zij, op God steeds hoopt,
Heil'ge Geest, levenskracht
met u zij Gods wil volbracht.

zaterdag 9 mei 2020

Apostelkind 2



Vanmorgen sloeg ik de Volkskrant open en kwam een recensie tegen van het boek van Renske Doorenspleet.

Inmiddels is mijn eerste gedachte: "Daar gaan we weer...", na recensies in de Trouw, de NRC en het Nederlands Dagblad te hebben gelezen.

Iedereen heeft natuurlijk recht op zijn eigen waarheid en mag ook, waar hij of zij dit wenst, zijn of haar menig verkondigen. Daar zal je mij werkelijk nooit over horen. Dat Doorenspleet gebruik heeft gemaakt van feitelijk materiaal, ze deed uitgebreid bronnenonderzoek en ook haar persoonlijke herinnering hieraan koppelt. Je zal mij hier niet over horen. En dat ze op zichzelf een goede schrijfster is, ik zal de eerste zijn die dit ook hardop zal bevestigen.

Er beginnen mij echter een paar zaken behoorlijk te steken. Dat zit hem vooral in de feitelijkheden. Zo blijkt uit vraaggesprekken met de schrijfster vrijwel nergens dat zij een verhaal vertelt zoals dat zich inmiddels ruim 35 jaar geleden heeft afgespeeld. Dat er inmiddels, na apostel L. Slok, 3 opvolgers zijn geweest en dat de positie, de benamingen en de relatie tussen de apostolischen en de apostel niet meer te vergelijken zijn met de periode Slok. Het is dus een verhaal uit het verleden en ze kent, ik durf dit hardop te zeggen, geen weerklank meer in de tegenwoordige tijd. Het zou Doorenspleet sieren, ook vanuit haar hang naar feitelijkheden, om dit aspect te benoemen.

Een andere kwestie is de overdrijving. Zo werd in het artikel in de NRC doodleuk verklaart dat zij een hekel had aan het kinderlied "8017". Inderdaad, een kinderlied zoals dat ergens in de jaren '50 werd gezongen. Ik ben zelf geboren in 1962 (en vanaf dat moment opgegroeid in het Apostolisch Genootschap) en toen was dit lied allang verdwenen uit de kinderbundel. Doorenspleet is van begin jaren '70 en het is dan ook ondenkbaar dat zij dit lied ooit heeft gezongen, laat staan dat ze hier, als kind, een dergelijke emotie aan heeft overgehouden. Zo merkte ik in een eerder artikel al op dat de hele term "Apostelkind" , de titel van het boek, voor mij geen enkele betekenis heeft: ik ben nooit zo genoemd en in ons gezin speelde het geen enkele rol.

Dat het Apostolisch Genootschap een periode heeft gekend waarin het in zichzelf gekeerd raakte, we spreken dan over de laatste jaren van het apostolaat van L. Slok en dat hij er wellicht beter aan had gedaan om jaren eerder zelf afstand te doen van zijn plek als apostel, om zodoende ruimte te bieden aan ontwikkelingen die nu eenmaal onontkoombaar waren (zoals alle na hem komende apostelen wel hebben gedaan), het is zonder twijfel waar.

Het is alleen niet gebeurt, met alle gevolgen van dien.

En daar moeten we ook mee leven: het is onderdeel geworden van onze geschiedenis en ik geloof dat niemand pogingen wil doen om dit te verbloemen. Het is echter aan de na hem komende apostelen en vele broeders en zusters te danken dat dit heilloze pad weer werd verlaten en apostolischen, zoals ze altijd al deden, volledig hun plek in de samenleving weer gingen innemen. Ook zie ik dat, als reactie op het boek van Doorenspleet, nergens zaken worden ontkend of onder het tapijt worden geschoven en dat er voortdurend een handreiking wordt gedaan om hier in dialoog met elkaar te treden. Dat staat toch haaks op de suggestie dat het Apostolisch Genootschap besloten, intern gericht en repressief zou zijn.

Mijn kinderen hebben allen besloten om geen lid te worden van het Apostolisch Genootschap. Dit besluit hebben ze in alle vrijheid kunnen nemen en er is geen enkele poging gedaan om hen op andere gedachten te brengen. Als ze dit wensen, dan zijn ze nog steeds welkom in de eredienst, ook als dat een eenmalig gebeuren is. Wat mij betreft: ik heb ze lief zoals een trotse vader zijn kinderen lief heeft. Het zijn prachtige mensen.

Tenslotte de steeds terugkerende opmerking dat alles "fijn" moest zijn. Ik herken de term en herken ook de diep ingesleten apostolische gewoonte om steeds weer te streven naar harmonie. Het zijn nu eenmaal geen ruziemakers en hierin heb ik soms een wat andere benadering. Soms zou het niet verkeerd zijn als er meer de confrontatie wordt gezocht. Bijvoorbeeld als een schrijfster, vanuit haar persoonlijke trauma's, harder slaat dan eigenlijk gerechtvaardigd is.

Maar of deze eigenschap, geen ruziemaker zijn, nu reden is om een hele geloofsgemeenschap in een beklaagdenbankje te zetten?


maandag 27 april 2020

Als stormen soms loeien...

ondergang ss ville du havre, 1873

Als stormen soms loeien met hevig geweld,
m'n uitzicht verdonkert al meer,
dan bid ik om moed, wanneer angst mij beknelt;
'k blijf geloven: de rust keert weer eens weer.

'k voel Gods kracht diep in mij,
'k voel Gods kracht, ja, bij ieder getij...

(Apostolisch Genootschap, lied 128, gemeenschappelijke liederen)

t Zij vreugde mijn deel is, of smart mij verteert
en stormwind en nacht mij verschrikk’.
Gij hebt mij, mijn Heiland, te roemen geleerd:
‘t Is mij goed, wat mijn God mij beschikk’.


‘t Is mij goed, wat God doet;
‘t Is mij goed, wat mijn God mij beschikk’.


(PKN, liedboek Johannes de Heer)

Of stormen al loeien, geen sterre daar blinkt,
de lucht zich verdonkert al meer,
vertrouwend op God mij de moed niet ontzinkt.
't Is mij goed, 't is mij goed in de Heer!

't Is mij goed in de Heer.
't Is mij goed, 't is mij goed in de Heer!

(liedboek Nieuw Apostolische Kerk, lied 443)

When peace like a river, attendeth my way,
When sorrows like sea billows roll;
Whatever my lot, Thou hast taught me to say,
It is well, it is well, with my soul.
It is well, with my soul,
It is well, with my soul,
It is well, it is well, with my soul.

(oorspronkelijke tekst door Horatio Spafford, 1873)

Hierboven staat vier keer hetzelfde lied. Tenminste, als je je ogen sluit en alleen de melodie laat klinken, dan hoor je vier keer hetzelfde. De melodie hebben we overigens te danken aan Phillip Bliss. Iemand aan wie wij, apostolischen, meer liederen te danken hebben...
Voor bovenstaand lied schreef hij dus alleen de melodie. De tekst door Spafford kent een dramatische achtergrond. In 1873 stuurde hij zijn familie met een schip vooruit naar Europa omdat hijzelf in de Verenigde Staten, hun thuisland, nog zaken moest afhandelen. Het schip, de ss Ville du Havre, kwam echter midden op de oceaan in botsing met een ander schip en het verging vrijwel onmiddellijk. Spafford zijn vier dochters kwamen hierbij om; alleen zijn vrouw overleefde de ramp. Zij zond hem een telegram met de tekst: "saved alone". Op de reis naar Europa, schreef Spafford zijn beroemd geworden hymne.
Als stormen al loeien met hevig geweld...
Bijzonder vind ik dat bovenstaand lied in verschillende kerken wordt gezongen met heel verschillende achtergronden. Ook als we kijken naar de verschillende teksten....je kan hier natuurlijk met een zeefje doorheen, maar volgens mij lijken zij erg op elkaar. 
De onoverkomelijke gebeurtenissen die je in je leven overkomen, die alles in en om je heen op zijn kop zetten. De dreigende en peilloze diepten van de wanhoop en de angst. En dan het jezelf toefluisteren of, wellicht, tegen het gebulder van de storm in, het hardop schreeuwen, als een soort geruststellende mantra, "'t is mij goed in de Heer" of "'k voel Gods kracht..."
Dit is niet een lied dat uit overtuiging wordt gezongen. Het is fluisteren, wanhopig tegen jezelf en ondanks alles wat er om je heen gebeurt. Het is zelfs geen gebed, maar meer als de moed der wanhoop. Een vader die vier dochters heeft verloren op zee. Een man die zijn vrouw gaat opzoeken, in het besef dat zij, als enige, uit het koude zeewater is gevist en haar dochters heeft moeten laten gaan. Wreder kan het leven zich niet aan je tonen. 
Dit alles is op de één of andere manier in de ziel van zijn gedicht gaan zitten, of misschien moet ik zeggen: hiermee is zijn tekst bezield... en het raakt een ieder die het hoort. Of deze nu apostolisch, protestants-christelijk of methodist is. Het overstijgt door zijn menselijkheid en raakt iets wat diep in ons is...
'k voel Gods kracht...

donderdag 9 april 2020

Apostelkind

"Tussen 1946 en 2001 groeiden duizenden Nederlandse kinderen op in een verborgen, parallelle wereld. Ze vormden een gesloten gemeenschap met zo’n 30.000 ooms en tantes, broeders en zusters, en één Vader die volledige overgave eiste: de Apostel. De groep had dagelijkse bijeenkomsten, een eigen taalgebruik, een intensief jeugdprogramma, een bijzondere levenstaak, aparte regels en rituelen. Overdag functioneerden de kinderen in het zichtbare leven in Nederland. ’s Avonds en tijdens de weekenden leefden ze in een voor buitenstaanders onzichtbaar universum."

Zo kondigt de uitgever de inhoud van het boek van Renske Doorenspleet aan. En natuurlijk begin ik eerst te puzzelen op haar naam. Dat is wat apostolischen doen. Zoeken naar lijntjes. De naam Doorenspleet is mij bekend: de zus van mijn vader was getrouwd met een Doorenspleet, oom Lex. Bovendien was in de gemeente waar mijn opa en oma kerkten een voorganger die ook Doorenspleet heette, oom Otto, een oom weer van oom Lex. Maar verder kom ik niet. Renske is mij onbekend.

Het verhaal van haar komt mij daarentegen in vele opzichten bekend voor. De verhalen, de teksten, de ervaringen. Ja, ook ik was een Apostelkind. Ik moet hier echter direct bij opmerken dat die hele term "Apostelkind" mij dan weer onbekend is. Ik ben tenminste nooit zo genoemd, zover ik mij kan herinneren. Ik herinner me alleen een kinderlied waar de term in wordt gebruikt, maar bij mij is dit een regel uit een kinderlied gebleven en niet meer dan dat. De apostel heb ik ook nooit ervaren of benoemd als "vader"  en het kussen van zijn foto, één van de scenes in het boek, is voor mij ondenkbaar. Blijkbaar had de apostel, alhoewel erg belangrijk in ons leven, toch een andere plek in ons gezin.

Misschien waren wij ook niet zo'n doorsnee apostolisch gezin.

Ik worstel dan ook met enerzijds een voortdurende herkenning en tegelijkertijd, naarmate het boek vordert, een toenemend gevoel van vervreemding. Soms laait er zelfs, tot mijn eigen verbazing, woede op: mijn geschiedenis, al die mensen die mij lief zijn, mijn herinneringen, mijn verhalen, ze zijn opeens verdacht en er lijkt een stinkend laagje overheen te zijn gegoten.

Ik krijg de neiging om hen, mijn ouders, grootouders en al die broeders en zusters die mij zo dierbaar zijn, te verdedigen en realiseer me dat dit niet veel zin heeft. Het is háár verhaal en niet het mijne. Ik zal haar geschiedenis moeten respecteren anders wordt het nog een naargeestige vertoning, modder gooien over en weer.

Misschien toch dit. 

Opvallend aan het boek van Doorenspleet is dat het volledig draait om de apostel en wel specifieker L. Slok en, later zijn zoon, J.L. Slok. Hiermee volgt ze een bekende en, wat mij betreft, beperkende, apostolische traditie. Apostolische geschiedenisboeken, ook de laatste van Brand, kenmerken zich doordat het niet de geschiedenis is van het apostolische werk, maar van individuele apostelen. Een kwetsbare benadering, dat Doorenspleet ook wel laat zien in de vaak schrijnende voorbeelden uit haar persoonlijke leven.

Als je mij vraagt naar mijn apostolische geschiedenis, of, zoals dat tegenwoordig wordt genoemd, mijn geloofsverhaal, dan gaat dat niet over Slok, maar over mijn opa en oma Zwart. Twee eenvoudige mensen die geen van beiden de lagere school hadden afgemaakt. Over het onwaarschijnlijke verhaal van mijn opa en hoe hij, na een getraumatiseerde jeugd als zwerfjongere, rust vindt in zijn geloof. Een eenvoudig geloof waarin hij de liefde als grondtoon in zijn leven wilde laten zijn. Hoe hij en mijn oma hun vastlopende huwelijk weer nieuw leven in wisten te blazen. Hun verhalen gingen niet over de apostel, maar over hoe de broeders en zusters van de gemeenschap hen een veilige haven boden. Over vriendschappen met anderen.

En ze stonden voor iedereen klaar, apostolisch of niet-apostolisch: mijn oma ging op 80-jarige leeftijd met haar buurvrouw (een jonge vrouw van een jaar of dertig en analfabeet) alsnog de lagere school afmaken, zodat haar buurvrouw kon leren lezen.

Die voorbeelden, die deden het voor mij.

En apostel Slok, de apostel van mijn jeugd, stond voor mij, eerlijk gezegd, heel ver weg. Hij kwam eens in de zoveel jaar in de gemeente en dan was het vol en, ja, er waren veel emoties. Maar vervolgens was hij weer jaren uit beeld en verdween hij voor mij weer helemaal naar de achtergrond.

De apostolische traditie is veel groter dan alleen het verhaal van een individuele apostel. Het is het verhaal van vele, vaak eenvoudige gelovigen. Ook die verhalen zijn van belang en mis ik in het boek van Doorenspleet. Zoals iedere kerkelijke traditie vele lagen kent: theologisch, dogmatisch, maar ook het vlechtwerk van talloze ongekenden die in hun dagelijks leven handen en voeten geven aan al die taal. Die worstelen met de tegenstellingen en de tegenstrijdigheden en hier steeds unieke antwoorden op geven. 

Ik heb ze gezien en meegemaakt. Ik ben hier deel van. 

Dat is mijn geschiedenis.

zondag 23 februari 2020

Maar het meeste van deze is de liefde...



Vanmorgen passeerde ik op mijn fiets het gebouwtje van het Leger des Heils. Het was vandaag een donkere, sombere dag dus de lichten in het pand branden. Hierdoor kon ik zien hoe in een zaaltje een kerkdienst werd gehouden. Ik zag een vrouwelijke voorganger die haar armen wijd uitspreidde, zoals gebruikelijk is om een zegen uit te spreken. In het zaaltje stonden enkele tientallen mannen en vrouwen wat ongeordend om de vrouw heen. Allemaal keken ze naar de vrouw.

Het beeld ontroerde me.

"Zo blijven geloof, hoop en liefde, deze drie. Maar het meeste van deze is de liefde...", zo schoot het door mijn hoofd.

In het zaaltje hadden zich mensen verzameld die over het algemeen nergens meer terecht konden. Vaak dakloos, vaak met een lange geschiedenis van psychoses en opnames, vaak werkloos en, zoals dat dan heet, met afstand tot de arbeidsmarkt (een manier om uit te drukken dat je eigenlijk kansloos bent), vaak zichzelf onmogelijk gemaakt door drugs- of alcoholgebruik en heel vaak verstoten door hun naasten omdat die het ook niet meer weten na een jarenlange strijd tegen diezelfde psychoses of drugs of alcohol of armoede of een combinatie hiervan. Of geen contact meer met hun naasten omdat ze zich schamen voor wie ze zijn of wie ze geworden zijn.

Wat voor geloof rest je nog als je eenmaal in zo'n zaaltje van het leger des heils terecht bent gekomen? Is het die strohalm dat je daar toch weer mensen vindt die een poging met jou willen wagen? Mensen die je een maaltijd geven. Een bed voor de nacht en kleding als de vodden om je lijf niet meer te herstellen zijn? Mensen die naast je gaan staan omdat je medemens bent?

Hopen kan ik ergens nog begrijpen. Alhoewel, hoe velen in dat zaaltje zullen alle hoop al hebben laten varen? Hoe velen zullen alleen nog cynisch naar de wereld om hen heen kijken omdat ze al zo vaak teleurgesteld zijn en de ene na de andere poging tot veranderen zagen mislukken?

In de film "clockwise" verzucht John Cleese, als het onmogelijk is dat hij nog verder wegzakt in de door hemzelf opgeroepen ellende, dat er niets dodelijker is dan die eeuwige hoop. Hoop dat het ooit toch weer goed zal komen en waardoor je steeds maar weer verder gaat...Dat is, denk ik, het moment dat cynisme het overneemt van de hoop.

En dan die liefde in een wereld waar ijverige gemeente-ambtenaren de bankjes in het park uitrusten met een stalen leuning in het midden, zodat het onmogelijk wordt erop te gaan liggen. Dat doen ze overigens niet zomaar, meestal wordt er luidkeels om gevraagd. Door ons. De mensen die 's avonds in hun warme huizen zitten. Want onze liefde gaat vaak niet verder dan onze eigen voordeur en de mensen die hier toegang toe hebben.

En de overtuiging dat die man of vrouw in het park het toch eigenlijk aan zichzelf te danken heeft. Dat het ons nooit zal gebeuren...

Geloof, hoop en liefde... het stelt allemaal helemaal niks voor als we er zelf geen handen en voeten aan geven. En dat deed deze voorganger bij het leger des heils. Ze spreidde haar armen en zegende de mensen tegenover haar. En ze gaf hen een dak boven het hoofd en te eten en kleding als ze dit nodig hadden.

Het is soms een heel dun draadje wat ons nog verbindt met de woorden "geloof, hoop en liefde". En niet zelden heet dit draadje het leger des heils...

donderdag 20 februari 2020

Over het bestaan van God en de onvolkomenheid van taal.

(een tekst die ik 2 jaar geleden tijdens een vakantie in Engeland schreef)



Het is vandaag zondag en omdat we op vakantie zijn, staan we met onze camper op een camping in het Peak district in Midden Engeland. De camping bevindt zich onder de “Black Hill”. Een heuvel die hoog boven de andere heuvels in de omgeving uitrijst. De naam “Black Hill” is een vreemde. Weliswaar zie je aan de top wat donkere randen, maar de heuvel zelf is groen. Dit komt, zo vertelde een veldwachter die we op onze wandeling omhoog tegenkwamen, omdat enkele jaren geleden de heuvel met man en macht door natuurbeheerders is bezaaid met allerlei soorten gras, mos, heide en zo voort. Dit was noodzakelijk omdat de kenmerkende zwarte aarde, die de heuvel haar naam gaf, door erosie letterlijk dreigde te verwaaien. De operatie heeft miljoenen gekost: onder andere doordat helikopters werden ingezet om het zaaigoed te verspreiden en met veel water te besproeien. Tot opluchting van de natuurbeheerders sloeg de nieuwe beplanting aan, zodat de erosie kon worden gestopt. De prijs die moest worden betaald was dat de “Black Hill” niet langer “black” was. De verwachting is overigens dat over enkele decennia de heuvel, doordat de beplanting af zal sterven, uiteindelijk weer haar naam eer zal aandoen. Hopelijk wordt het dan weer onderdeel van een natuurlijk proces waarbij de heuvel gedurende enkele maanden zwart is en vervolgens weer vergroend door opnieuw opkomende beplanting.

De veldwachter gebruikte deze hele aanloop om ons uiteindelijk te verzoeken om onze honden aangelijnd te houden. Het is midden in het broedseizoen en de honden laten de vele vogels die in de nabijheid van het pad een nest hebben gemaakt, opschrikken met als risico dat ze niet meer naar hun eigen nest kunnen of durven terugkeren. De streek herbergde vele vogels: kwartels, fazanten, buizerds, valken, maar ook verschillende uilen.

Ik gebruik de hele aanloop om jullie op dit ogenblik aan te kijken. Ik weet zeker dat er niemand is die dit verhaal heeft gelezen of aangehoord, die niet in zijn of haar hoofd beelden heeft gekregen bij de tekst. Ik weet ook zeker dat als ik in staat zou zijn om al de beelden die zich in jullie hoofden hebben gevormd, op een muur te projecteren, dit net zoveel verschillende beelden zou opleveren als dat er luisteraars/ lezers zullen zijn.

Dit zal niemand verbazen.

We vertalen tekst dus in beelden en we accepteren dat deze beelden in die zin onbetrouwbaar zijn, dat ze vrijwel nooit exact dezelfde beelden zullen opleveren als dat een verteller voor ogen heeft. En toch zijn we gezamenlijk in staat om een verhaal zoals hierboven vertelt, te volgen. We begrijpen de verteller. Niemand zal mij onderbreken met een opmerking in de geest van: “wat bedoel je precies met “Black Hill”? Tenzij iemand natuurlijk de Engelse taal niet machtig is. Voor hen: “Black Hill” betekent “Zwarte Heuvel”. Taal is blijkbaar zo krachtig dat we bij woorden die we gebruiken, beelden kunnen vormen die, ondanks dat deze beelden voor luisteraars onderling sterk kunnen verschillen, toch een gezamenlijk, samenhangend verhaal kunnen creëren.

Voorwaarde lijkt hierin wel te zijn dat we onderling blijkbaar een afspraak hebben over het prototype van een onderliggend beeld. Ik bedoel dit: als ik zeg “hond”, dan levert dit onmiddellijk een beeld op, namelijk die van een hond. De één denkt echter aan een Duitse Herder, een ander aan een Teckel, weer een ander aan een blonde Labrador, en zo voort. We herkennen al deze beelden als “Hond”. Als een luisteraar geen enkel idee heeft wat er met “hond” wordt bedoeld, dan ontstaat er een onmiddellijke spraakverwarring. Net zo goed als in het bovenstaande verhaaltje de lezers die de Engelse taal niet machtig zijn, al snel voor een raadsel staan: wat is een “Black Hill”? Zij haken af, tenzij ze in de mogelijkheid zijn om mij te onderbreken en mij de hamvraag in deze te stellen: “wat is…?”.

Tot zover het gebruik van taal voor heel concrete onderwerpen. Een hond of een heuvel kun je beschrijven en hierover kun je vrij gemakkelijk met elkaar tot een afspraak komen. Taal gebruiken we echter ook om minder concrete zaken te beschrijven: “Liefde”; “trouw”; “woede”; “openheid” en ga zo nog maar even door. Wat deze woorden kenmerkt is dat er geen “vleselijke” beschrijving mogelijk is. Je kan ze niet tekenen, tenzij je gebruik maakt van de mogelijkheid om te abstraheren. Liefde wordt vaak verbeeld door een hartje. Maar als je deze symboliek niet kent, dan zal een hartje je niet op weg helpen naar het begrip “liefde”.

Er is nog een complicerende factor. Taal is nooit waardevrij. Ze is altijd gekoppeld aan persoonlijke ervaring. Neem maar weer het begrip “hond”. Voor mij wordt een hond geassocieerd met gezelligheid en drukte. Plezierige associaties, mede doordat ik al mijn hele leven op een prettige manier omringt ben door honden. Een ander kan echter een heel andere ervaring hebben, bv als je uit een gezin komt waar nooit honden aanwezig waren en je ouders had die zelf een beetje angstig waren voor honden. Als je dan ook nog eens een keer in een hoek gedreven bent door een waakse, hard blaffende hond …..nou, dan zal je beeld van een hond geheel anders gekleurd zijn dan de mijne. 

Als dit geldt voor hele concrete woorden als “hond”, dan gaat dit zeker ook op voor meer abstracte begrippen. Denk aan “liefde”. Voor de meesten van ons hangt de kleuring van dit begrip sterk af van onze persoonlijke geschiedenis: mijn opvoeding, vrienden, de kerk waar ik in ben opgegroeid, mijn relatie met mijn vrouw en met mijn kinderen en ga zo maar door. Dit alles heeft invloed op de wijze waarop het begrip “liefde” voor mij betekenis heeft. Maar dat hier oneindig veel variaties in bestaan, behoeft volgens mij geen verdere uitleg. Waar voor mij het begrip “liefde” staat voor iets dat wezenlijk is in mijn leven en wat voor mij een basis is waar ik op kan bouwen, zijn er ook mensen voor wie het begrip “liefde” inhoudsloos is of zelfs cynische reacties op kan roepen: iets waar je ver weg van moet blijven.

En zo kom ik op het onderwerp waarover ik deze tekst begonnen ben te schrijven: het bestaan van God.

De afgelopen vijftien jaar mocht ik binnen mijn kerk met regelmaat op zondag een eredienst verzorgen. Voor wie mij niet kennen: ik ben lid van het Apostolisch Genootschap. Een kerk die behoort tot de volgroeide boom van Apostolische kerken. Het Apostolisch Genootschap heeft zich in dit bonte gezelschap het meest ontwikkelt in de richting van een vrijzinnige kerk, waarbij van oudsher steeds al veel accent ligt op het humanitaire karakter van haar boodschap en ook dat er een sterke focus is op het “hier en nu”. Traditioneel is er binnen deze kerk een zekere neiging om zich af te zetten tegen meer traditionele kerken, alhoewel ik hier onmiddellijk bij moet opmerken dat de kritische geluiden die hierbij worden gemaakt zich weinig door feitelijke kennis over de vele, verschillende kerken gelegen laten liggen. Deze opmerkingen zijn echter van belang in het kader van het “niet-waardevrij-zijn” van taal.

Om te beginnen het woord “kerk”. Dit levert, ik weet het zeker, gefronste wenkbrauwen op bij veel eventuele Apostolische lezers. Het adagio is sinds mijn jeugd geweest: “we zijn geen kerk maar een werk”. Dat er in vele kerken hard wordt gewerkt en hier op zijn minst zeer interessante ontwikkelingen zichtbaar zijn, daar wordt gemakshalve nogal eens maar aan voorbij gegaan. Op welke wijze het Apostolisch Genootschap zich dusdanig onderscheid van omliggende kerken, zodat het woord kerk niet langer gerechtvaardigd zou zijn, het is mij ten ene male onduidelijk. Om die reden gebruik ik toch maar het woord “kerk”, ook omwille van de leesbaarheid voor niet-apostolische lezers.

Alhoewel het kruisbeeld, als Christelijk symbool, binnen het Apostolisch Genootschap in onbruik is geraakt, wordt het beeld wel gebruikt om haar twee dimensies in haar boodschap uit te drukken. De horizontale as staat hierbij voor de intermenselijke relatie en de verticale voor de relatie met God. Inhoudelijk is interessant dat velen binnen het Apostolisch Genootschap moeite hebben om hierin een eenheid te ontdekken: binnen de kerk zijn leden die zich volledig richten op de horizontale as en zij gaan soms zelfs zover dat het bestaan van God wordt ontkend. Feitelijk heeft het Apgen zich voor hen uiteindelijk ontwikkeld tot een humanistisch denkkader. Veelzeggend is dat de term “religieus humanisme” de laatste tijd wel wordt gebruikt om de geloofsleer van het Apostolisch Genootschap te kunnen duiden. Minstens zo veelzeggend is dat er binnen deze kerk blijkbaar voldoende ruimte is om onderling dergelijke grote tegenstellingen te gedogen.

Het is dus binnen het Apostolisch Genootschap niet gemakkelijk om over God te spreken. Enerzijds omdat er leden zijn die het bestaan van God ontkennen en iedere verhandeling over de relatie met God als overbodig of onzinnig beschouwen; anderzijds omdat er ook nauwelijks intern een coherent beeld is wat er precies met God wordt bedoeld. Dat laatste is bijzonder. Alhoewel er al vele decennia geleden afstand is genomen van een theïstisch Godsbeeld (dit is een Godsbeeld waarbij God als persoon zitting heeft in de hemel en het aardse en dus ook jullie en mijn leven direct beïnvloedt), blijkt dit toch nog bij vele leden het dominante beeld te zijn wanneer er over God wordt gesproken. Mede omdat wordt verondersteld dat dit een Godsbeeld is dat dominant is binnen de kerken, wordt dit Godsbeeld door vele leden nadrukkelijk afgewezen. Hierbij wordt er volledig aan voorbij gegaan dat in vrijwel alle kerkelijke denominaties geworsteld wordt met dit klassieke Godsbeeld en dat hier door velen al heel andere en vaak zeer inspirerende beelden voor in de plaats zijn gekomen.

Sommige voorgangers proberen het “probleem” God te vermijden door over te gaan op andere woorden. Sinds enkele jaren is bij de aanhef van het gebed bij hen “Bron van Zijn” in zwang geraakt (en wordt het gebruik van het woord God vermeden). Omdat niemand van hen de moeite neemt om in woord of schrift tot enige uitleg over deze woordkeus te komen, blijft dit woordgebruik beperkt tot een klein groepje. Bij mij roept de zinssnede geen enkele waardevolle associatie op: het is in mijn optiek een geforceerde poging om een noodzakelijk gesprek over het bestaan van God uit de weg te gaan.

God is, als het niet een als een persoon aan te wijzen existentie is, een abstractie. En daar begint voor mij al direct het probleem bij het gesprek over God. Hoe leg je aan een ander uit wat dit begrip voor mij betekent? Het is nota bene een begrip dat fundamenteel onderdeel is van mijn denken en zijn. Mijn Godsbeeld is ook niet deïstisch (dit is een Godsbeeld waarbij God weliswaar verantwoordelijk is voor de Schepping, maar die zich, nadat de Schepping is voltooid, zich niet meer met zijn Schepping bemoeit). Hoe kan het anders dat ik een relatie ervaar met God? Hoe kan het dat ik zie dat God nog altijd werkzaam is in de Schepping?

Ik keer terug naar het begin van dit artikel. Hierin ontdekten we dat, alhoewel we bij woorden verschillende beelden kunnen hebben, we toch in staat zijn om een coherent verhaal te horen. Ondanks dat de één bij het woord “hond” denkt aan een teckel en de ander aan een cocker spaniël, heeft dat geen onmiddellijke consequentie voor het volgen van het verhaal dat wordt verteld. Dat kwam, zo betoogde ik, omdat we blijkbaar gezamenlijk een duidelijk beeld hebben van een prototype van een hond. Er is een gezamenlijke basis. Het woord God roept blijkbaar, in ieder geval binnen het Apostolisch Genootschap, nog veel tegenstrijdige beelden op.

Het Apostolisch Genootschap is een “talige” kerk. Het gesproken, geschreven en gezongen woord zijn cruciale onderdelen van iedere eredienst. Veel minder ontwikkelt zijn onderdelen waarin taal geen of minder een rol speelt: stil gebed; muzikaal deel zonder woorden; ruimte voor meditatie. Soms wordt hiermee geëxperimenteerd, maar het is nog nergens structureel onderdeel gaan uitmaken van een eredienst. Bijzonder is wel dat, ondanks dat het ApGen een talig gebeuren is, er weinig sprake is van onderling debat of andere vormen van gedachtenuitwisseling. Ook dit blijft beperkt tot kleine groepjes, waar overigens dan wel weer alle ruimte voor is. Het maakt echter geen onderdeel uit van de “main stream”. Onduidelijk is voor mij of hier bij de leden ook een behoefte ligt. Dit lijkt sterk afhankelijk te zijn van de cultuur binnen een lokale gemeente.

Het meest krachtig wordt de boodschap van mijn kerk verwoord in de zogenaamde “weekbrieven”. Een weekbrief is een schrijven (meestal) door de bestuurder van het Apostolisch Genootschap, de apostel of door één van zijn naaste medewerkers. Dit weekschrijven staat centraal in een eredienst. Soms wordt er een bijbels thema aangehaald, soms een gebeurtenis uit de actualiteit. Veelal leidt het schrijven tot een bespiegeling vanuit een apostolisch denkkader. De teksten zijn soms normatief, maar laten altijd heel veel ruimte voor een eigen interpretatie. Deze eigen interpretatie kan, tot op zekere grenzen, ook worden gemaakt door degene die tijdens de eredienst voorgaat. Het staat hem of haar vrij eigen accenten uit het weekschrijven naar voren te halen of juist niet. Er is dus veel vrije ruimte. Juist omdat de tegenwoordige apostel in zijn weekschrijven minder nadrukkelijk één centraal thema in een weekschrijven uitwerkt, maar juist meerdere, is deze vrije ruimte de afgelopen jaren sterk toegenomen. Het (mogelijk onbedoelde) effect is dat erediensten binnen het ApGen een enorme variëteit kennen, zeer afhankelijk van de degene die gevraagd is deze eredienst te leiden.

Tegelijkertijd worden er nadrukkelijk pogingen ondernomen om te komen tot een soort kader. Zo is recent het zgn. “geloofsverhaal” gepubliceerd in een poging om tot een gezamenlijke overeenkomst te komen wat betreft het Apostolische gedachtengoed. Wonderlijk is natuurlijk direct weer dat dit geloofsverhaal slechts marginaal aandacht krijgt in de wekelijkse erediensten. Ik heb de tekst natuurlijk gelezen en er staat eigenlijk niets in waar ik het niet mee eens zou kunnen zijn. Er is echter één probleem: het is niet mijn geloofsverhaal. Mijn geloofsverhaal is zo vervlochten met wie ik geworden ben, door het pad dat ik gedurende mijn leven heb afgelegd en de mensen die ik hier heb ontmoet en van wie er velen waren die ofwel een stuk ofwel nog steeds met mij meelopen, dat ik dat alles gewoon niet los kan zien van mijn geloof. Het wonderlijke is dat wanneer ik spreek met mensen in mijn nabijheid over hun en mijn geloven, dan ontstaat er altijd iets van wederkerigheid. Er ontstaat verbinding op een heel ander niveau dan die van de taal op zichzelf. Ik raak er dan ook steeds meer van overtuigd dat juist die taligheid binnen het ApGen en haar neiging om alles met woorden te willen vangen, er paradoxaal genoeg wel eens ertoe kan leiden dat er juist afstand ontstaat. Zo ongeveer als Remco Campert het al eens verzuchtte:

“Hoe duidelijker ik het wil zeggen,
Hoe slechter ik uit mijn woorden kom.
Dit lijkt me een typisch verschijnsel van het één of ander.”

Denk maar eens aan het volgende. Het overkomt mij dat ik mensen ontmoet met wie ik direct, intuïtief een grote verbondenheid voel. Dat kunnen de momenten zijn dat je, tot je verbazing vaak, vaststelt dat je een heel intiem gesprek met iemand hebt gevoerd die je maar nauwelijks kent. Het overkomt me niet vaak en de keren dat het me overkwam, kan ik vrijwel altijd nog benoemen. Niet zelden betrof het mensen die ik naderhand nooit meer tegenkwam.

Dit gaat verder dan taal. Dit zit op een intuïtief niveau en ik denk soms wel dat we ons hier meer door laten leiden dan we zouden willen onderkennen.

Zou het met geloven niet ongeveer zo gaan? Dat je op momenten diep geraakt wordt door iets wat vrijwel onzegbaar is, maar wat heel diep in je ziel iets van herkenning oproept? Iets wat je energie geeft en in beweging zet? En dat zoiets niet eens zoveel te maken heeft met een “geloofsverhaal”?

Als ik luister naar alle activiteiten binnen het ApGen om gezamenlijk weer meer koers te krijgen, dan denk ik vaak bij mezelf: zou er nog wel eens iemand voorgaan in gebed of zou de groep die bezig gaat nog wel eens in zichzelf afdalen en door een stil gebed vragen om kracht en wijsheid?
Ik ben bang dat dergelijke gebeden niet zoveel meer voorkomen, waarmee we een belangrijk gebied dreigen af te sluiten in onze ontdekkingsreis.

Laat ik maar afsluiten want ook mijn taal is onvolkomen. In mijn hoofd zingt een nieuw mannenkoorlied en dat is, toch, veelzeggend:

“De liefde bidt je stilst gebed,
ze zingt je zuiverst lied,
vervult je tot je grenzeloos
van schijnbaar niets geniet,
ze breekt je hemel open,
vliegt voorbij je verste grens,
ze raakt je teerst verlangen,
ver voorbij je diepste wens,
en niets ontbloot je wezen,
tilt het hemelhoog als zij;
dus als ze in je hart belandt,
laat haar volkomen vrij
.

(Voorbij je liefste wens:
Tekst: Marcel Heerink
Muziek: Raymond Stoop)

zondag 26 januari 2020

Lucia for president

het martelaarschap van Sint Lucia - meester van kruisafname van Figdor, ca 1505.

Het is niet gebruikelijk binnen het ApGen om heiligen te vereren.

Je kan betogen dat in vroeger tijden de apostel soms meer eerbied te verduren kreeg dan menselijkerwijs verwacht kon worden, maar die tijd ligt gelukkig ver achter ons. En, eerlijk is eerlijk, na hun overlijden werd van geen van de voorgaande apostelen hun graf een plaats van bezoek of verering. Ook worden er geen beelden opgericht of andere pogingen ondernomen om de levens en namen van deze mannen voor de eeuwigheid te bewaren.

De eeuwigheid is überhaupt een begrip waar apostolischen weinig mee hebben. Immers, Gods tijd is altijd nu en daar hebben we onze handen vol aan.

Waarom dan toch een afbeelding van een heilige?

Gewoon, omdat ik haar een stoer wijf vind.

Lucia, dat is de vrouw die je verschillende keren op de afbeelding voorbij ziet komen. Ze woonde in een stad op Sicilië, Syracuse.

Geheel naar de gebruiken van die tijd, werd voor haar een echtgenoot gezocht en gevonden. Lucia besloot echter om de bruidsschat onder de armen van de stad te verdelen.

Het was duidelijk geen huwelijk uit diepgaande compassie, want haar verloofde verbrak de relatie. Bovendien deed hij aangifte van de gebeurtenis en uitte hij zijn vermoeden dat Lucia wel eens een christen zou kunnen zijn. In die tijd een dodelijke beschuldiging.

Lang verhaal kort, Lucia werd veroordeeld om enige tijd in het plaatselijke bordeel te werken en dat vertikte ze. Sterker, het lukte niemand om haar naar dit huis van schande te slepen, zelfs een span ossen kreeg dit niet gedaan.

Ik weet niet helemaal zeker wat dit over Lucia zegt, maar een wonderlijk verhaal blijft het. Ook pogingen om haar te verbranden, mislukten jammerlijk. Ten einde raad werd er een zwaard door haar nek gestoken en toen was het gedaan met Lucia.

Ik vind het wel een soort humor dat ze hiermee de beschermheilige voor mensen met keelpijn is geworden...

Een mooi verhaal is ook waarom Lucia de beschermheilige van de blinden is. Een man probeerde Lucia te verleiden met zijn verliefde opmerkingen over haar mooie ogen. Diezelfde avond kwam er een pakketje bij deze man thuis, waarin door Lucia zelf, haar uitgestoken ogen en een briefje waarin zij hem vriendelijk verzoekt nu dan op te houden met dat gezeur over die ogen...

Zoals ik al zei, een stoer wijf. Zij had geen twitter of #metoo nodig om de mannelijke horde verbijsterd achter zich te laten.

Inmiddels wordt ze over de hele wereld vereerd en, zoals het een goed heilige betaamd, circuleren er minstens twee schedels van haar en de hoeveelheid botstukken zijn voldoende om een enorme reus van samen te stellen. Op het eiland San Giorgio bij Venetië hebben ze dan weer een compleet lichaam dat van Lucia zou zijn geweest.

Het doet er ook allemaal niet zo toe. Lucia liet de mannen van haar tijd zien dat ze niet van plan was om zich te voegen in hun naargeestige bedoelingen met vrouwen.

Alleen al daarom is ze het meer dan waard om herinnerd te worden.