zondag 7 april 2019

Verschijning Gods

Gevelsteen in Gent: het bezoeken van de gevangenen

De weekbrief van deze week had als thema: barmhartigheid.

De eredienst begon goed met de vraag op welke wijze we dit begrip tegenwoordig zouden duiden. Daar bleek veel variatie denkbaar: mededogen (maar dat is nauwelijks een moderner woord); naastenliefde; nabij-zijn; helpen en iemand riep ook nog "doeslief"... de kreet waarmee Sire het onbeschoft-zijn probeert te keren.

In de bijbel worden oorspronkelijk zes werken van barmhartigheid genoemd: de hongerigen voeden; de dorstigen laven; de naakten kleden; de vreemdeling herbergen; de zieken verzorgen en de gevangenen bezoeken. In de 13e eeuw wordt hier door paus Innocentius III nog aan toegevoegd, het begraven van de doden. Sindsdien kennen we dus de zeven werken van barmhartigheid. Ze zijn veelvuldig in altaarstukken en andere kunstvormen verbeeld.

Door paus Franciscus is er recent nog een achtste werk aan toegevoegd: het barmhartig-zijn voor ons gemeenschappelijk huis. Deze is dan vooral bedoeld voor de zorg voor de schepping in al haar levensvormen.

De vraag kwam naar voren of we bereid zijn om ons voor een ieder barmhartig te tonen.

Ik begrijp de vraag. Net zo goed als dat de vraag gesteld kan worden of we werkelijk in staat kunnen zijn om onze vijanden lief te hebben.

Toch blijft de vraag voor mij een hoog theoretisch karakter behouden.

Laat ik het anders benaderen.

Ooit, in mijn jonge jaren toen ik nog als psychiatrisch verpleegkundige werkte, werden mijn collega's en ik op enig moment geconfronteerd met de overname van een jongeman die uit een TBS-kliniek werd ontslagen. Hij zou nog enkele maanden met een rechterlijke machtiging bij ons verblijven en onder behandeling zijn.

Dit gebeurde vaker.

Van deze man werd bekend dat hij zich seksueel aangetrokken voelde tot kinderen en ook dat hij daadwerkelijk kinderen had aangerand.

De vraag die hierboven werd gesteld, was opeens niet theoretisch meer.

We hebben hem verpleegd. We zijn met hem opgetrokken. We hebben hem benaderd zoals we iedereen benaderden.

Respectvol en als mens.

Hij werd geen vriend van mij. Ik vond het nogal een miezer, maar dat liet onverlet dat er bij mij geen enkele aandrang was om hem eens de les te lezen of mijn afkeer van zijn daden fysiek op hem te botvieren.

Zoals de man die enkele weken geleden in Utrecht enkele volstrekt willekeurige mensen heeft doodgeschoten, op dit ogenblik wordt opgevangen door politiemensen en bewaarders in een cellencomplex; zoals de jongen die dronken achter het stuur kroop en enkele anderen doodreed en zelf gewond raakte, door verpleegkundigen en artsen is behandeld en verzorgd.

En ga zo maar door.

Er is meer barmhartigheid dan we ons kunnen voorstellen.

Als we ons tenminste willen realiseren dat barmhartigheid geen roze wolk is van waaruit allerlei glinsterende sterretjes rond dwarrelen, maar een rauwe werkelijkheid waarin je soms dwars door je eigen weerzin heen moet om jezelf beet te pakken.

Omdat je niet zo wilt zijn als die kinderverkrachter, zoals die dronkelap, zoals die gauwdief, terwijl het toch medemensen van je zijn met ook herkenbaar gedrag.

Omdat je je realiseert dat als je wilt dat de wereld mooier wordt, je het patroon van oog om oog zal moeten doorbreken.

En misschien....

heel misschien gebeurt er dan ook iets bij die ander.

Gevangenen de vrijheid, 
bedroefden troost te geven, 
geen beker water weig’rend 
aan hem die smachtend klaagt. 
Het eigen voordeel mijdend, 
eenvoudig, onbaatzuchtig. 
Dàt is Verschijning Gods, 
waarnaar het mensdom vraagt!

(oud apostolisch lied)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten