zondag 27 januari 2019

Zwerfjongere

Mijn opa in 1953, samen met Kazan, hun herdershond

Opa en oma Zwart zijn met hun gezin ergens in de jaren '50 van de vorige eeuw apostolisch geworden. Verrassend voor iedereen, behalve natuurlijk voor mijn opa, was dat toen ook bleek dat mijn opa in een apostolisch gezin was geboren en opgegroeid. Dat had hij altijd voor mijn oma, zijn zoon en dochter verzwegen.

Mijn opa, Lambertus, is 13 april 1910 in Amsterdam geboren. Hij kwam uit een gezin van 9 kinderen, waarvan hij het derde kind en de oudste zoon was. Zijn vader was een Brabander, Dirk Pieter en zijn moeder, Jeltje de Jong, een Friezin.

Zijn vader is op 14 jarige leeftijd met zijn moeder, broers en zusters naar Amsterdam gekomen en hij werd toen al ingeschreven als "rangeerder" bij de spoorwegen. Dat is hij zijn hele leven blijven doen.

Let op de leeftijd: 14 jaar en ik zeg je, rangeerder was, zeker in die tijd, zwaar werk.

Hoe dan ook.

Het goede nieuws was, Dirk Pieter had werk en dat had hij ook gedurende de crisisjaren rond 1930. Hij was dus één van de gelukkigen met inkomen.

Dirk Pieter was, zo gaan de verhalen, niet een erg aimabele man. Zo had hij de nare gewoonte om op zondag zijn kinderen te verplichten tot kaartspelletjes zodat hij het net uitgedeelde zakcentje weer in zijn eigen zak kon steken. Ook was hij een gierige man (maar hier spelen de povere leefomstandigheden zeker ook een rol): er kon pas een nieuw vloerkleed worden aangeschaft als het oude, versleten kleed minstens drie keer met de verfkwast was overgeschilderd.

En op 14 jarige leeftijd konden de kinderen het huis verlaten. Ze werden geacht om op eigen benen te staan. Dat was hem zelf immers ook gelukt.

En zo zwierf mijn opa op 14 jarige leeftijd door Amsterdam. Tegenwoordig noemen we zo'n kind een zwerfjongere en voelen we ons geschokt, maar ik vrees dat het in die tijd toch meer voorkwam en keek niemand er erg van op.

Een verhaal dat door hem werd verteld: hij sliep overal en nergens. Soms had hij een kamertje met een bed, waarvan hij het bed 's avonds weer moest afstaan: dat werd dan door een dame voor haar werkzaamheden gebruikt. Als hij werkelijk geen idee had waar hij de nacht moest doorbrengen en het was koud of extreem regenachtig weer, dán mocht hij bij zijn moeder aankloppen.

Zijn moeder had namelijk een soort pension waar ze kamers verhuurde. Op zolder stonden lage banken waarvoor een touw was gespannen. Dit waren de goedkoopste slaapplaatsen: zittend op die bank en hangend op het touw.

Dáár kreeg mijn opa dan een plekje toegewezen.

Ik heb geprobeerd om te onderzoeken of ik bewijzen kon vinden voor dit verhaal.

Dat is niet gelukt.

Wel ontdekte ik dat een paar jongere broers, Sjef, Dirk Pieter (vernoemd naar zijn vader) en Wieger rond 1930 staan ingeschreven in de Prins Hendrikkade 165 in Amsterdam, in die tijd het adres voor de "vereniging hulp aan onbehuisden". De jongens zijn dan 19, 17 en 16 jaar oud. Dirk Pieter verdwijnt in de criminaliteit, hij wordt een weinig getalenteerde inbreker als je de politierapporten mag geloven en sterft uiteindelijk in de gevangenis in Zwolle. Wieger verdwijnt naar een tehuis voor jongens in het oosten van het land en krijgt een opleiding tot automonteur. Sjef blijft in Amsterdam en blijkt een talentvol timmerman: hij werkt jarenlang in het monumentenonderhoud.

Maar dat de jongens het al op jeugdige leeftijd zelf moesten rooien, dat lijkt wel te kloppen.

En Dirk Pieter en Jeltje waren dus apostolisch. Beter, ze hoorden tot de Hersteld Apostolische Zendingsgemeente in de Eenheid der Apostelen voor Nederland en Koloniën.  Zeer waarschijnlijk kerkte het gezin, in gelukkiger dagen, in de Vrolikstraat waar toendertijd een apostolische kerk was gesitueerd. De kinderen zijn ook gedoopt, ook mijn opa dus.

En die wilde er, vanaf het moment dat hij op straat belandde, niets meer mee te maken hebben.

En dat begrijp ik.

Totdat dus dat jongetje met een driewieler en zijn ouders langs het huis van mijn opa en oma fietste...




Geen opmerkingen:

Een reactie posten